ken geschalmd en voorzien van drie goede pressings, de equipa
ge gezond en voltallig voorzien van de voor de wet vereiste di
ploma's, alles goed voorzien tegen inwateren, het schip voldoen
de voorzien van proviand, drink-, ketel- en waswater, navigatie-,
reddings- en brandblusmiddelen in goede staat evenals grondta-
kel, machines en ketels, de stoomfluit beproefd, zeekaarten bij
gewerkt, in staat de reis van Rotterdam naar Java via Port Said
te aanvaarden en te volbrengen".
Een reis van en naar het toenmalige Ned. Indië nam ongeveer 4
maanden in beslag. De vaartijd naar Port Said was ruim 14 da
gen. Het aantal bemanningsleden op een stoomschip was vrij
groot. Op het stoomschip Toba, 6733 bruto registerton, telde de
bemanning wel 65 koppen, waarvan 23 Chinese stokers. Verder
waren er de gebruikelijke functies, zoals de stuurlieden, in totaal
4, een marconist, bootsman, timmerman, lampenist, matrozen,
machinisten, oliemannen, hofmeesters, en de Javaanse
bedienden.
De gage van de eerste stuurman bedroeg zo'n f 325,- per
maand, de bootsman ontving omstreeks f 135,-, een vol matroos
f 100,- en de kapiteinsbediende f 30,-.
De lading waarmee de „Toba" onder gezagvoerder Rommel, in
maart 1930 terugkeerde, werd in Hamburg gelost. Deze lading
bestond uit 90181 zakken olienoten en 311 zakken nigerzaad. In
de haven werd bij vier matrozen schurft geconstateerd. Besloten
werd tot het grondig ontsmetten van de verblijven. Kapitein
Rommel verbood de vier matrozen te gaan passagieren in ver
band met een doktersbehandeling. Zij stoorden zich daar echter
niet aan en gingen in de avond toch van boord. Toen ze de vol
gende ochtend om 8 uur terugkeerden werden ze op staande
voet ontslagen en op de trein naar Rotterdam gezet. Met de ka
pitein viel niet te spotten.(afb. 7)
Kapitein Rommel maakte de overgang mee van stoomschepen
naar motorschepen.
In 1931 maakte hij zijn eerste reis op het vrachtmotorschip ,,Ke-
doe". Dat schip was door de Lloyd ooit aangekocht om ervaring
op te doen op het gebied van scheepsmotoren. Erg enthousiast
Afbeelding 7
Rommel als kapitein op de Kola Sjandi, mei 1937.
26
was Rommel niet. Hij vond de motoren minder betrouwbaar
dan de stoommachines. „Motoren blijven toch maar motoren".
Zijn zoon Jan Rommel heeft op de „Kedoe" nog eens een reisje
meegemaakt naar Hamburg. Hij herinnert zich nog dat zijn va
der het schip zo dicht mogelijk langs de kust ter hoogte van
Castricum liet varen. Door voortdurend te peilen lukte het op
minder dan een kilometer afstand van het strand te komen. Het
strandpaviljoen Armeria was vanaf het schip heel goed te zien.
Het is geen wonder dat veel jonge mannen in Castricum er van
droomden om net als kapitein Rommel te gaan varen. De Castri-
cummers Jan Duin, Jan Blom, Jan Liefting, Jaap en Dirk Schot
vanger hebben deze droom waargemaakt en hebben als
scheepsjongen, matroos of lampenist voor menige reis aange
monsterd en door bemiddeling van Rommel op schepen van De
Rotterdamsche Lloyd.
Jan Duin heeft vaak met kapitein Rommel zelf gevaren. De af
stand tussen officieren en de overige bemanningsleden was tra
ditioneel erg groot. De bemanning kwam maar zelden met de
kapitein of stuurman in kontakt. Eenmaal weer in Castricum
ging Rommel echter weer vriendschappelijk met de Castricum-
se zeelieden om. Scheepsjongen Dirk Schotvanger ontving eens
telegrafisch de speciale groeten van kapitein Rommel, toen zijn
schip de „Blitar" dat van Rommel, de „Toba", in de Rode Zee
passeerde.
Pelgrim-vervoer
Een van de vijf zuilen, waarop de Islam rust, is voor de gelovige
te trachten tenminste eenmaal in zijn leven een pelgrimstocht
naar de heilige plaatsen in Mekka te maken. Daar Indonesië het
meest afgelegen gebied is waar veel Mohammedanen wonen
lag een reis per schip het meest voor de hand. Steeds meer
vrachtschepen werden voor dit vervoer geschikt gemaakt. De
belangrijkste eis was wel enige bescherming tegen de hitte;
daartoe werd elk pelgrimsschip voorzien van houten dekken.
De „Kota Agoeng" 7321 brt was ook een dergelijk schip. Het
bood plaats aan 20 le klas passagiers en 2000 pelgrims!
Kapitein Rommel maakte van 1 februari tot 19 mei 1939 een reis
met dat schip. Op de heenreis naar Indonesië werden te Djed-
dah 17 le klas reizigers en 1303 gewone pelgrims aan boord ge
nomen. Het schip was daarvoor natuurlijk eerst extra schoonge
maakt en ingericht.
De Castricummer Dirk Schotvanger herinnert zich dat er zelfs
een koeiestal aan boord was met een stuk of tien koeien, die ge
durende de reis één voor één op rituele wijze werden geslacht,
ten behoeve van de vleesvoorziening van de vele passagiers.
Voor het vervoer van de pelgrims werd de bemanning uitge
breid met een dokter en een verpleger. Dat was ook wel nodig.
Gedurende de reis naar Soerabaja van 19 februari tot 9 maart
1939 overleden 6 pelgrims en werden twee kinderen geboren.
Met deze grote massa mensen op het schip waren er ook wel
eens ongeregeldheden. Op 28 februari 1939 stelde kapitein
Rommel een officiële commissie in die moest onderzoeken of er
verdovende middelen en vuurwapens aan boord waren. Met de
leiding werd belast de le stuurman A. Verhoef. Het hele schip
werd overhoop gehaald. De commissie rapporteerde de kapitein
tenslotte dat alles was doorzocht, onder andere de Chinese was
serij en het verblijf van de Chinese wasbaas, het Javanen ver
blijf, de matrozenlogies, de kettingbak, sloepen en kombuizen,
maar dat er niets was gevonden.
Tweede Wereldoorlog
Tijdens de Tweede Wereldoorlog is op grote schaal gebruik ge
maakt van troepentransportschepen. Zo werden schepen van
de Rotterdamsche Lloyd gecharterd door de Amerikaanse War
Shipping Administration en deden dienst in de Stille Oceaan.