Op 13 juni 1906 keerde hij op school terug en in oktober 1907
behaalde hij het diploma 3e stuurman. Voor de Rotterdamsche
Lloyd ging hij vervolgens varen als 4e en daarna als 3e
stuurman.
Op 1 november 1910 keerde hij weer terug in de schoolbanken
om er verder te studeren voor zijn 2e rang. Op 27 juni 1911
mocht hij dat diploma in ontvangst nemen.
Opnieuw vertrok hij naar zee, eerst als 3e, later als 2e stuurman.
In januari 1914 besloot hij wederom naar school te gaan, dit
maal om de rang van le stuurman te gaan halen. Door het uit
breken van de Eerste Wereldoorlog en de daaruit voortvloeien
de mobilisatie, moest hij deze studie in juli 1914 echter afbreken.
Marine-officier
Albert was in 1911 vrijwillig als reserve-officier bij de Koninklij
ke Marine in dienst getreden. Eigenlijk was hij vrijgeloot voor
de militaire dienst, maar hij ruilde met zijn broer Jan.
Bij de algemene mobilisatie op 31 juli 1914 werd hij opgeroepen
en ingelijfd bij de militaire kustwacht te Vlissingen en later zou
hij zelfs havencommandant zijn geweest in Willemstad.
Op 7 augustus 1915 monsterde hij weer aan en wel als 2e stuur
man op het stoomschip „Menado" van de Rotterdamsche Lloyd.
Na het einde van de oorlog vervolgde hij zijn opleiding tot le
stuurman en voltooide die in juli 1919.
Zijn carrière als reserve-officier bij de marine zette zich onder
tussen voort. Herhaaldelijk werd hij opgeroepen om voor een
periode van ongeveer 6 maanden dienst te doen.
Op 1 april 1932 werd hij ontslagen uit de zeedienst. Het register
van reserve-officieren der Koninklijke Marine vermeldt dat Al-
bert Rommel eindigde als kapitein-luitenant ter zee.
Weldra ging hij zelfstandig wonen op het adres Kerkbuurt 10, in
het huisje Klein maar mijn", (afb. 3)
Het stond aan de Dorpsstraat, ingeklemd tussen de tegenwoor
dige panden van optiek Bergman (vroeger kapper Boddeke) en
fotohandel Spaan (vroeger bakker Hoogland). Er tegenover la
gen De Rustende Jager en de smederij van Cor Peperkamp, let
terlijk en figuurlijk in het centrum van de oude dorpskern dus.
Tot omstreeks 1925 woonden de Rommels daar. Jan Rommel
kreeg er nog twee zusjes bij. Op 27 maart 1920 werd Anna Al-
bertina geboren en op 21 april 1922 Annie Gerrarda Jacoba
Alberta.
Beide keren was Albert Rommel op zee. Hij voer toen als le
stuurman op de stoomschepen „Marken" en „Rindjani". De ge
boorte aangifte van zijn eerste dochter werd gedaan door vroed
vrouw juffrouw Vahl en van zijn tweede dochter door de beken
de dokter Schoonhoff. De kinderen bezochten de dorpsschool
aan de Schoolstraat.
„Klein maar mijn"
Op 20 februari 1918 trad Rommel op Terschelling in het huwelijk
met Anna Doeksen, zij kwam uit de bekende familie van eigena
ren van de rederij Doeksen. Het kontakt was gelegd, toen Rom
mel eens een tijdje als marine-officier op het eiland verbleef.
Om zijn studie in Vlissingen af te maken, ging Rommel met zijn
vrouw in Willemstad wonen. Daar werd op 5 januari 1919 zoon
Johannes Frederik, roepnaam Jan, geboren.
Korte tijd later vetrok het gezin naar Vlissingen.
Nadat Albert zijn eerste rang behaald had keerde hij met vrouw
en kind in juli 1919 terug naar zijn geboorteplaats Castricum,
waar hij eerst ging inwonen bij zijn moeder en stiefvader. De
sterke band die hij met zijn moeder had, zal ongetwijfeld een
belangrijke rol hebben gespeeld bij de keuze van zijn
woonplaats.
Afbeelding 3
Het huisje „Klein maar mijn" met Albert Rommel en Anna
Doeksen met haar zoon Jan, omstreeks 1920.
Afbeelding 4
De ezelwagen met Jan Rommel op de bok en zijn zusjes Anna
en Anneke erin bij de villa Sonnevanck. Dit huis stond met de
achterkant gekeerd naar de Burg. Mooijstraat.
In de kleine dorpskern heerste altijd een feestelijke stemming
als Rommel van een reis terugkeerde. Hij bracht vaak bijzonde
re dieren mee, zoals chowchow-honden waarmee nog door zijn
broer Jan in Limmen is gefokt, schildpadden en kameleons.
Legendarisch waren de aapjes Manus en Kees. In de voortuin
van zijn huis stond een lange paal, waaraan een aapje met een
ring en een ketting was vastgemaakt zodat het dier omhoog kon
klimmen. Dat trok natuurlijk veel bekijks.
Voor zijn kinderen bracht hij eens een fraaie kar met een paard
je mee uit Indië. Het paardje moest echter in Egypte op last van
de havenautoriteiten van boord. Via zijn vriend Maghmoed wist
Rommel in Port Said een ezeltje te bemachtigen, zodat hij toch
nog met een compleet span in Rotterdam arriveerde.
De vraag was toen hoe het spul in Castricum moest komen, het
wagentje kon met de trein worden vervoerd, doch met het ezel
tje was dat anders; het beestje diende verzorgd te worden en
van water te worden voorzien.
Geen nood, de koffers van Rommel moesten ook naar Castri
cum en daarom werd de grote taxi-bus van Toon Gorter besteld,
waarbij het verzoek om Piet Schotvanger en Jan Duin ter as
sistentie mee te nemen. Laat in de avond arriveerde de grote
Buick van Toon in Castricum met behalve drie vrolijke heren,
ook het ezeltje aan „boord".
Een beschrijving van de ezelwagen is nauwelijks nodig vanwege
de fraaie foto waarop deze kar is afgebeeld, met zoon Jan die de
teugels vasthoudt, (afb. 4) Onder zijn voet zat een bel die natuur
lijk voortdurend werd geluid bij de tochtjes door het dorp, tot
grote schrik van menig paard. Het wagentje had rubber banden
zodat het verder geruisloos reed.
Eén probleem had de ezel wel: in zijn vaderland was hij gewend
altijd aan de linkerkant van de weg te lopen. Die gewoonte
bleek hem niet af te leren.