KEUR
WATERBOEZEM
CASTRICUMMERPOLDER.
Afbeelding 4
Detail van de kaart van de Heerlijkheid Castricum' uit 1737. Het
rijtje boerderijen ten westen van de molen vormen het reeds lang
geleden verdwenen buurtschap Benes onder Uitgeest.
Een molenrekening uit 1779
De oudst bewaard gebleven molenrekening doet verslag over
het jaar 1779. De financiële verantwoording wordt ten overstaan
van het gemeentebestuur afgelegd door de molenmeesters Pie-
ter Duijneveld en Gerrit de Groot. Gezien de enorme bedragen
die zijn uitgegeven aan molentimmerman, metselaar, smid en
anderen, moet de molen bijna geheel of gedeeltelijk zijn ver
nieuwd. De totale kosten bedragen in dat jaar 4232 gulden,
waarvan aan de molen 4000 gulden wordt uitgegeven. Het jaar
salaris van de molenaar Cornelis Sijmensz bedraagt slechts 82
gulden; hij hoeft geen huur te betalen voor het land dat hij rond
de molen in gebruik heeft.
De hoge investering aan de molen wordt bekostigd uit twee le
ningen van elk 600 gulden, waarvan er een wordt afgesloten bij
Mr. Joan Geelvinck, de ambachtsheer van Castricum; bovendien
wordt een extra omslag geheven over 900 morgen tegen twee
gulden per morgen.
{fopt- 1o/
CSZ-
C47 cSfy Z cA/?ivZ/7
Afbeelding 5
Aanhef van de rekening van de Castricummer polder uit 1782.
Ook is de molenrekening uit het jaar 1786 bewaard gebleven.
De totale kosten in dat jaar belopen 1532 gulden, aan de molen
vinden we slechts de kosten aan kleine reparaties. Wel wordt
nog melding gemaakt van een onkostenpost van 105 gulden, die
is terugbetaald aan Pieter Duijneveld; dit bedrag is hem als sche
pen afgeperst op 7 okt. 1787 door stropende Pruisische huzaren.
De inkomsten aan poldergelden werden wel vaker voor bijzon
dere doeleinden aangewend. Doordat de polderzaken en het
daarmee samenhangende financiële beheer vanuit het gemeen
tebestuur werden geleid, kon het voorkomen dat poldergelden
misbruikt werden om de dorpsschulden te verminderen. Zo zijn
de dorpsschulden, die zijn ontstaan door reparaties in 1780 aan
de kerktoren, aanleiding voor een zogenaamde vrijwillige gift
van gemiddeld 800 gulden - voor die tijd een aanzienlijk bedrag
- uit de polderkas aan het dorp Castricum en dat gedurende vier
jaren.
Slecht onderhoud aan de sloten
Zoals ook al uit keuren uit de jaren 1756 en 1765 bleek, liet het
onderhoud aan de sloten veel te wensen over. Ook in 1823 komt
in de gemeenteraad uitvoerig de klachten ter sprake van de
eigenaren van landerijen, die onder water blijven staan. Dit is
rechtstreeks het gevolg van het niet schoonhouden van de slo
ten door de belendende eigenaren, waardoor de afwatering
naar de watermolen wordt verhinderd en het water niet kan
worden weggemalen.
In deze raadsvergadering wordt besloten om per jaar een extra
schouw te houden. Bij de schouw moet een ieder er dan voor
gezorgd hebben, dat de wateringen belendend aan zijn land be
hoorlijk zijn opgemaakt, zijn uitgegediept en een voldoende
breedte hebben. In mei wordt een schouw gehouden op de wa
teringen grenzend aan de hooi- landen; deze wateringen moe
ten minimaal tien voeten hondsboschmaat breed zijn, de
modder hieruitkomende moet op de walkanten behoorlijk wor
den geslecht en alle dammen moeten op maaiveldhoogte wor
den gebracht.
In juni wordt een schouw gehouden aan de et-, bos- en zaadlan-
den; daarbij is naast het heinen van de sloten ook inbegrepen
het snoeien van bomen en hagen, grenzend aan de wegen en
het verwijderen van ruigte. Deze sloten moeten minimaal zeven
voeten hondsboschmaat breed zijn. De derde schouw wordt ge
houden in september en omvat het geheel.
OP DEN
VAN DEN
Afbeelding 6
Titel van de eerste keur uitgegeven in 1877 door een zelfstandige
waterschap de Castricummer polder'
Tijdens de ambtsperiode van burgemeester Jan de Quack ver
schijnt in 1841 een gedrukt reglement: "wegens de Schouwin
gen over vaarten, wateringen, slooten en beken; alsmede de
dammen en wegen, de boomen, bosschen en hagen en de wal
len langs de wegen, dijken en paden binnen den polder van de
gemeente Castricum en Bakkum".
14