wijzer te beroepen niet alleen aan de Jeugd een zeer groot ver lies wordt toegebragt, maar zelfs hare zeden geheel zouden worden verwaarloost...", moet de betaling van het tractement aan de weduwe nu toch worden stopgezet. Per advertentie wor den bekwame personen gevraagd voor de post van "vaste schoolonderwijzer en Gerechtsbode te Castricum". In plaats van de door de schoolopziener getipte Nicolaas Anslijn wordt om redenen waarnaar slechts valt te raden ene Pieter Kieft aangenomen, die in 1806 zakt voor zijn examen voor de vierde rang. Naast onderwijzer en gerechtsbode, wordt Pieter Kieft ook koster en voorzanger van de Nederlands Hervormde kerk. Op een kleine duizend inwoners gaan er dan twintig kinderen naar school, in de zomer minder! Een bezoek van de landdrost van Amstelland aan Beverwijk in 1808 wordt door een delegatie van het Castricumse plaatselijk bestuur aangegrepen om te klagen over de slechte toestand van het onderwijs in het dorp. Schoolopziener Pieter Beets krijgt de opdracht een onderzoek in te stellen. De toestand van het onderwijs was inderdaad slecht: Pieter Beets trof de onderwijzer voor zichzelf lezend aan, met ruim twintig kinderen in de klas; bij gebrek aan gevorderden waren er slechts twee klassegroepen, in plaats van de voorgeschreven drie; het lezen was stijf en eentonig, het spellen gebrekkig en het schrijven matig; de lees- en leerboeken waren daarentegen "zeer wel" gekozen. De mening van Beets over Pieter Kieft luidt: het is een brave man, die gedienstig is en zijn kerkelijke en burgerlijke posten goed waarneemt, maar niet berekend is op zijn taak als onderwijzer. Bovendien kan ter verontschuldiging van meester Kieft worden aangevoerd dat de ouders de kinde ren niet regelmatig naar school zenden. Meester Antonie van Rozenhagen Als in 1814 Pieter Kieft de school verlaat om burgemeester van Castricum te worden neemt ondermeester Van Rozenha gen het roer over. Sinds zijn komst als ondermeester in 1813 wordt er niet meer individueel maar klassikaal les gegeven. Voor de jongste kinderen zijn er aparte boekjes aangeschaft vol gens de nieuwe boekenlijst en er zijn enkele schrijftafels bijge zet. De ouders zijn zeer tevreden over Van Rozenhagen en het leerlingenaantal stijgt in één jaar naar vijfendertig en loopt elk jaar verder op. Het lijkt allemaal goed te komen in Castricum. Schoolopziener Weldijk schrijft in 1815 in zijn halfjaarlijks verslag: "De school te Castricum, den 30 Meij dezes jaars des voordemid dags. Ik vond den provisioneelen aangestelden onderwijzer An tonie van Rozenhagen bezig met het geven van onderwijs aan negenveertig kinderen, waarvan de klassificatie gebrekkig was - De manier van onderwijs was vrij wel - echter vond ik er niet ee- ne uitmünde schrijver. - het lezen was beter - het spellen te zin gend en het lettersleeren was volgens de oude trant. - in het schoolhuis dat aldaar uitmuntend is, heerschte zindelijkheid. Ik heb hem aangeraden meer met het bord te werken en de vermo gens der kinderen redelijk te ontwikkelen: 't geen hij heeft aan genomen om eene vaste aanstelling voor hem te verkrijgen te meer daar ik merk dat de ingezetenen nogal over de man tevre den zijn." Vreemd genoeg blijven een paar jaar daarna steeds meer kinde ren weg en komen er klachten van ouders binnen bij de school opziener. Weldijk zoekt de oorzaak in eerste instantie in het feit dat Van Rozenhagen teveel drinkt. Omdat Van Rozenhagen be looft het onderwijzersgezelschap trouw te gaan bijwonen "ter verbetering van zijne kennis en zedelijkheid", mag hij aanblij ven. In oktober 1819 moet Weldijk spoorslags uit Limmen naar Castricum komen omdat Van Rozenhagen zwaar dronken is ge weest. "Ik heb hem eenige dagen om uit te slapen gegeven", schijft Weldijk in zijn rapport van dit incident. Op verzoek van de kerkeraad der hervormde gemeente en enkele inwoners van Castricum wordt Van Rozenhagen weer gespaard, nadat Weldijk hem ten overstaande van de schout en de gemeenteraad een correctie heeft gegeven. Het wegblijven van de katholieke kinderen De klachten over Van Rozenhagen houden aan en het leerlin genaantal zakt terug naar twintig, terwijl het honderd zou kun nen zijn. Het gemeentebestuur heeft hierover een brief geschre ven aan de schoolopziener, waarop het volgende merkwaardige antwoord komt van Weldijk: "Ter beantwoording uwer letteren in dato 3-ll-nr.l06 dient dat de beoordeling der klagten van ouders over de weinige vorderin gen, die hunne kinderen in de school maken, zeer moeijelijke is vermits het bestendig en onafgebroken ter school gaan in Uwe gemeente niet altijd word in agt genomen: waaruit dan ook mo gelijk wel het onregelmatig schoolhouden nu en dan word gebo ren. Ik zal over die klagten den schoolonderwijzer onderhouden en verzoeke Ued. van Uwe zijde mede te werken ter voorkoming van dezelve in 't vervolg, zoo door mij op te geven de namen dier ouders die hunnen klagten ter uwer kennis gebragt hebben, als door eene schoolorde voor de school op te maken, ten eijnde de kinderen en den onderwijzer binnen de palen dier gehoor zaamheid te brengen, die de wederzijdsche betrekking van bei den afeischt." Niet langer meester Van Rozenhagen's eventuele dronkenschap wijst Weldijk aan als oorzaak van het feit dat de school af en toe dicht blijft, maar het feit dat de kinderen niet geregeld op school komen! Waar zijn de kinderen dan? Waarom wil Weldijk de na men van de klagende ouders weten? Bij een latere inspectie vermeldt Weldijk dat er nauwelijks kin deren in het schoolhuis zijn, omdat de meeste kinderen gods dienstles hebben van de pastoor... Of de godsdienstlessen van pastoor Piepers de vorm aannamen van dagelijks onderwijs aan katholieke kinderen is nergens ver meld, maar wel waarschijnlijk: de schoolopziener treft zeer re gelmatig een bijna lege school aan. Meester Van Rozenhagen krijgt dan de opdracht om aan de pastoor te vragen of de gods dienstlessen buiten schooltijd gegeven kunnen worden. In juli van 1822 schrijft Weldijk dat er een ondermeester is aan gesteld en dat de school nu "zeer voltallig" is. Het schoolhuis wordt zelfs te klein wegens de grote toeloop van leerlingen. Het jaar daarna zijn er vijfenzeventig kinderen in het schoolhuis, als meester Van Rozenhagen wordt ontslagen op beschuldiging van herhaalde dronkenschap. Een meester van de "school van Prinsen" Zeer korte tijd na het vertrek van Van Rozenhagen wordt er een nieuwe schoolmeester aangesteld. Het is J. Alberda, onderwij zer van de tweede rang, afkomstig van de "school van Prinsen" de kweekschool in Haarlem. In zijn jaren zijn er 's winters ne gentig en 's zomers vijftig leerlingen. Over Alberda schrijft de schoolopziener: "...deze jongeman moet hogerop in de Maatschappij van edeldenkende mensen..." Alberda vertrekt inderdaad al spoedig. In 1825 zoekt Castricum wéér een nieuwe onderwijzer.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1988 | | pagina 9