ning van zijn schoolgelden en het bijpunten van de ganzeveder. In deze tijd worden 'met het onderwijzersambt goed verenig baar geacht' bijbaantjes als chirurgijn, schilder, schoenlapper en boekbinder. Om zijn nog steeds matige inkomen wat te verbete ren, moet de man op hoogtijden de boer op om giften in natura op te halen. Een opleiding tot onderwijzer komt niet voor; het vak, dat vaak van vader op zoon overgaat, leert men van een er varen schoolmeester. Van didactische en pedagogische aanwij zingen is geen sprake. Behoorlijk onderwijs kan onder deze om standigheden niet bestaan. De echtgenote van de schoolmeester zal haar man vaak hebben vervangen, als hij een van zijn buitenschoolse activiteiten moet verrichten. Schoolmeesters zijn hoofdzakelijk mannen. Vrouwen komen wel voor als 'bewaarvrouwen' voor de jongere kinderen, al kun nen ze zelf nauwelijks lezen of schrijven. Vakken als naaien en breien staan op het programma als zij voor manlief op de school moet passen. Zonen van de schoolmeester gaan vaak al op 14-jarige leeftijd naar een meester in een andere plaats om daar als onder meester het vak te leren. Soms vindt men die leeftijd wel erg laag, gezien een advertentie voor zo'n ondermeester: "Boven de 16 jaar, of die zich al kan scheren". Omdat de schoolmeester leeft van het schoolgeld is hij erg af hankelijk van de ouders die dat betalen. doener". Met deze opvatting kan een aanbevolen tuchtiging kennelijk ontaarden in een zo hardhandige wijze, dat er een vermaning komt om de kinderen 'niet tot bloedens toe te slaan'. Afbeelding 1 19e eeuwse onderwijsmiddelen: ganzeneer, telraam, sponzedoos, de plak als strafvoorwerp, griffels en lei. De leerlingen Het onderwijs wordt hoofdelijk gegeven. Ieder kind leert voor zichzelf en vraagt hulp aan de oudere kinderen. De meester zit vóór de klas op zijn lessenaar, hooguitziend over de kinderen. Hij overhoort ze van tijd tot tijd om de vorderingen te bepalen. De scholen zijn slecht verlicht, rumoerig en onhygiënisch. Kin deren van alle leeftijden lopen en zitten door elkaar, men leert hardop. Men loopt vrijelijk door elkaar, daarop is het systeem gebaseerd, men vraagt elkaar om hulp. Klassikaal onderwijs is uit den boze, want het is toch ongepast, als de kindereen zouden zitten en de meester zou moeten staan! Jongens bezoeken de school frequenter als de meisjes die vaak thuis gehouden worden om de moeder van de grote gezinnen te helpen in de huishouding. In de winter zijn de scholen vol, in de zomer halfleeg als kinderen noodgedwongen op het land moe ten meehelpen. Kinderen worden vaak op al zeer jeugdige leef tijd naar school gestuurd door de overbezette ouders. De school - één lokaal voor alle kinderen - is vaak zo klein, dat van een voorschrift om de jongens apart van de meisjes te zet ten 'om oneerbaarheid te voorkomen' niets terecht komt. Het geven van lijfstraffen wordt heel normaal gevonden, sterker, gepropageerd. De roede en de plak behoren tot de standaarduit rusting van de meester. Methoden om kinderen te straffen zijn ook borden om de hals met teksten als: "Domoor" of "kwaad- Afbeelding 2 Kinderen werden tot ver in de 19e eeuw flink gestraft, lijfstraffen werden opvoedkundig geacht, de meester werkte ook met ande re middelen, zoals dit bord met de afbeelding van een ezel. Het werd om de hals van het domme kind gehangen, als de resulta ten van de overhoring niet naar de zin van de meester was. Borden met teksten als 'Domoor' en 'Kwaaddoender' waren ook populair. De vakken Lezen wordt gezien als noodzakelijk voor het godsdienstonder wijs, het is geen doel op zich. De leesboekjes bevatten bijbelse fragmenten. Aan het einde van de 16e eeuw is het anti-paapse vraagboekje van Marnix van Sint Aldegonde (de schrijver van het Wilhel mus) intensief in gebruik. Vraag: "Wat is den paus?", antwoord: "Den Antichrist". Wie woont in den papenkercke?, antwoord: "De Af-goden". Door mentaliteitsaanpassing wordt het boekje langzamerhand vervangen door dat van Jacob Borstius. De teksten blijven sterk moralistisch. Deugdzaamheid, vlijt en zon denbesef zijn de basis voor de schrijvers. Vraag: "Vanwaar komt onzen verdorvenheid?", antwoord: "Van Adam". "Vanwaar komt den verdorven aard der menschen?", antwoord: "Uit den val en ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders..., dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden". Er zijn weinig leerboekjes, thuis wordt niet gelezen, kranten zul len pas in de 18e eeuw verschijnen. In het midden van de 18e eeuw wordt meer aandacht aan het vak rekenen gegeven, overigens alleen voor de oudere kinde ren. Willem Bartjens is onsterfelijk geworden met zijn "Cijffe- ringhe". Geschiedenis is eerder propaganda dan historie. De wandaden van overheersers, eerst de Spanjaarden en later de Fransen wor den breed uit gemeten en 'verluchtigd' met de meest onsmake lijke plaatjes. Aardrijkskunde komt zelden voor, eerst in de 18e eeuw verschij nen de eerste (Franse) atlassen. Cijfers worden niet gegeven, rapporten zijn er niet, zittenblijven bestaat daardoor ook niet. De school is vaak het lokaal in het huis van de meester. De keu ken is niet zelden de aangewezen plaats. Kennelijk staat ook het vee in het "schoollokaal", gelet op een verbod daarop dat wordt uitgevaardigd. In dit licht bezien moet mogelijk een uitspraak in 1791 van een zekere IJsbrand van Hamelsfeld gezien worden: "In het verlich te en beschaafde Nederland groeit een bevolking op, volstrekt niet van het vee te onderscheiden, dan door de menselijke ge daante en het gebruik der spraak". 4

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1988 | | pagina 4