Een petitie van de katholieke ouders Castricum, 31 mei 1856 Zeer Hoog Geachte Heer! Ik weet van onzen Veldwachter dat in onze Gemeente eene fout is begaan... Vijftig katholieke gezinshoofden, waaronder een wethouder en drie raadsleden, hebben een petitie ondertekend, gericht aan schoolopziener Van Leeuwen. Gevraagd wordt om de garantie dat er opnieuw een katholieke hulponderwijzer wordt aan gesteld nu meester Ludewig vertrokken is: "Zoo geven wij ondergeteekende UEd: ons verlangen te kennen, om, bovengenoemde betrekking weder aangevuld te zien, door een Roomsch Catholijk hulponderwijzer, aangezien de Hoofd onderwijzer dezer Gemeente de Hervormde Godsdienst beleid, reden te meer wijl dezen Gemeente een bevolking bevat van ruim 1100 zielen, waarvan 6/7 gedeelte Roomsch Catholijk en 1/7 gedeelte tot de Hervormde Godsdienst behoren, en de Catho- lijken mitsdien, ingevolge art: 194 der Grondwet niet anders ver langen dan datgeene, wat hun volgens regt en wet billijk toe komt." De gemeentesecretaris die van de veldwachter over de petitie heeft gehoord, schrijft hierover verder aan zijn burgemeester: "Met liefde zal ik aanstaanden Woensdag uwe berisping aan- hooren om de andere leden van de gemeenteraad ook verstand te geven." Hij schrijft verder dat "Gezindheid" hem "niets te pas komt, maar noteert wel in de kantlijn "...Ludewig weg, blijven mijn kinderen thuis." De ouders krijgen geen antwoord op hun petitie, maar de pastoor eist, én krijgt, toelating bij het vergelijkend examen op grond van het feit dat de dominee dit recht ook heeft. De nieuwe ondermeester, Bernardus Waanders, is inderdaad ka tholiek. Eervol ontslag Meester Waanders houdt het twee jaar vol bij meester Schut. Hij past zich "om de lieve vrede te bewaren" bij de eigenaardighe den van de oude meester aan, maar weet desondanks het on derwijs weer naar een goed peil op te vijzelen. Als zich echter een goede gelegenheid voordoet is ook hij weer snel vertrok ken. Wanneer ik hem in de verte, op eene gepaste wijzen, talrijke ge breken van zijn onderwijs en zijner handelingen te kennen geef, dan nog blijft alles onverbeterd en wanneer ik de noodzakelijke orde, welke bij zijn klein getal leerlingen dikwijls geheel ont breekt, wil daarstellen, of wanneer ik menigvuldige ongeregeld heden bij zijn leerlingen wil tegenstreven, dan heb ik de ge meenste verwijtingen en scheldnamen te hooren. Tegenwoordig gebeurt het zeer dikwijls dat de Hoofdonderwijzer zich uitslui tend met één of een paar leerlingen bezig houdt, en dan de over igen meest al zonder werk aan hun lot zijn overgelaten; menig vuldige ongeregeldheden ontstaan er bij zijne leerlingen, terwijl hij volgens zijne gewoonte al de straatpassages gade slaat, óf terwijl hij werkzaamheden verrigt, die door elk ijverig onderwij zer buiten schooltijd gedaan worden, óf terwijl hij op eene ellen dige wijze zich onledig houdt met onderwijs dat dikwijls in zijne klas niet thuis hoort; wanneer ik dan de schoolorde wil handha ven of zijne leerlingen tot ijver wil opwekken, dan werd ik bij de ze gelegenheid, in het bijzijn van al de schoolkinderen, uitge scholden voor domoor, gemeene fent, schandaal enz. bij eene vroegere gelegenheid voor Jesuit enz. zonder reden van de zaak te geven. Deze een zoodanige behandelingen van den hoofdonderwijzer zag ik door U, WelEdele Heeren, gaarne verbeterd of uit den weg geruimd, opdat ik als fatzoenlijk mensch mij hier met vrucht aan het welzijn der gemeente ongestoord moge wijden en gij, WelEdele Heeren, het doel moget herijken waarvoor ik hier ge roepen ben. met alle hoogachting hebbe de eer zich te noemen WelEdele Heeren UED. zeer onderdanige dienaar H.C. van Oers Castricum, den 6Julij, 1859" Hier kon meester Schut niet tegenop. Hij schrijft nog wel een flauw verweer aan de schoolcommissie, maar kan niet verhin deren dat Gedeputeerde Staten weer een onderzoek instellen. De schoolopziener (de opvolger van Van Leeuwen) steunt meester Schut niet langer en raadt hem aan eervol ontslag te vragen. In oktober 1859 vraagt meester Schut zijn ontslag. Hij wordt bij zijn officiële afscheid uitbundig geprezen en de stemming is juichend: de sprekers en de toehoorders - waaron der meester Schut - beseffen dat er nu pas echt een nieuw tijd perk voor de dorpsschool is aangevangen. W.A.M. Steeman Ondermeester Van Oers, weer katholiek, is van een heel ander kaliber; nauwelijks drie maanden in dienst schrijft hij een brief aan de schoolcommissie van Castricum, die zó veelzeggend is over de "school van meester Schut" dat hij hier integraal volgt: "Wel Edele Heeren! Reeds vroeger heb ik U, WelEdele Heeren, te kennen gegeven, dat er hier aan de Hulponderwijzers betrekking veel moeijelijk- en onaangenaamheden verbonden zijn, ook nu vind ik mij ge noopt hiervan te gewagen, en U, WelEdele Heeren, voorlopig be kend te maken dat, indien de moeijelijkheden, die men hier te verduren heeft, niet verminderen, ik weldra voor eene zóó on aangename betrekking zal bedanken. De rede waarom ik hiertoe zou besluiten is omdat er deze dagen menigvuldige gunstige betrekkingen zich opdoen, waar men niet zoo als hier het leven verbitterd wordt door den Hoofdon derwijzer; deze is nu weder het voorwerp mijner klagt. Bronnen: Oud-archief van de gemeente Castricum in het gemeente archief Alkmaar Stadsarchief Beverwijk Rijksarchief Haarlem 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1988 | | pagina 15