Op de volgende inspectietocht blijkt het een R.K. feestdag te zijn die veel kinderen uit de school hield. Als Van Leeuwen vier maanden daarna weer een bijna lege school aantreft, krijgt hij argwaan. Hij schrijft: "...De overige leerlingen waren uit de school geble ven om schaatsen te rijden, waartoe het noodige ijs ter naau- wernood te vinden was... Ik weet niet waar het aan hapert." Bij het plaatselijk bestuur blijven intussen klachten van ouders binnenkomen. De gemeentesecretaris ziet een oplossing in een mogelijk ont slag van meester Schut. Hij weet exact "waar het aan hapert", maar komt daar in zijn brief aan de schoolopziener niet voor uit. Hij laat in zijn "missive" van 23 december 1840 weten: er zijn veel klachten; de kinderen blijven weg vanwege de wanorde op school; en of mijnheer de schoolopziener Schut hierover maar eens stevig wil onderhouden en dan maatregelen wil nemen... Van Leeuwen reist onmiddellijk naar Castricum. In het gesprek met Schut komt de waarheid pas volledig aan het licht. Van Leeuwen schrijft aan de Provinciale commissie van Onderwijs: "De meester klaagde mij, dat hij niettegenstaande alle daartoe gewende moeite evenwel weinig vorderde met den leestoon en de stilte zijner school. Hij schreef zulks toe aan het groot aantal belijders der R.C. Godsdienst in deze landbouwende gemeente, die weinig belang schenen te stellen op de vorderingen en kun digheden in de vakken van het lager onderwijs, hunnen kinde ren soms maanden achtereen thuis hielden, hetzij om hen bij te staan in het landwerk, hetzij om bij den pastoor al zeer vroeg in de leering te gaan; terwijl het eene bijna algemene gewoonte was, om de kinderen omstreeks hun tiende jaar als lidmaten hunner kerk aan, en hen alsdan van de school te nemen, even alsof deze alleen moest dienen, om hen zoo veel lezen te leeren, dat zij hunnen vragen opzeggen en belijdenis afleggen konden." Het plaatselijk bestuur wordt door Van Leeuwen gemaand af spraken met de pastoor te maken over de "leeringen" van de pastoor: de pastoor mag de kinderen uitsluitend buiten de schooltijden godsdienstles geven! Verder spreekt Van Leeuwen nogmaals zijn vertrouwen uit in "de goede en getrouwe" meester Schut en vraagt hij het ge meentebestuur om voor de school een letterkast en leesplankjes aan te schaffen, zodat meester Schut de leerlingen meer kon be zig houden: dan zou het met de orde meteen ook wat beter gaan. Eind januari 1841 bereikt de brief met adviezen en verzoeken van schoolopziener Van Leeuwen het plaatselijk bestuur van Castricum. Vraagt Schut hulpmiddelen voor het onderwijs in de school? "Het ware beter dat hij hulpmiddelen voor zijn eigen persoon aanvroeg, waardoor hij achting en respect door zijne leerwijze verwerft!" schrijft een woedende gemeentesecretaris in een me mo aan zijn burgemeester. De secretaris had een heel ander re sultaat verwacht van het ingrijpen van de schoolopziener! Eind januari ontvangt Van Leeuwen de volgende, vlammende brief van de gemeentesecretaris: "Ik kan niet nalaten Ued. gestr. mijne belangstelling te uiten over het schoolwezen dezer Gemeente en dat de schoolmeester tij dens Ued. onderhouding velerhanden excuses ingediend heeft is mij niets vreemds; gelieve Ued. te herinneren toen hij laatstleden zeide dat de schoolkinderen ter begrafenis waren met welke ge- zegdens hij Ued. ronduit voorgelogen heeft. Het eerste punt hetwelk hij verdedigd heeft is; dat hij niet in staat is alle kinderen boeken te geven doordien hij ze niet kon krijgen, maar ik kan hier niet in toegeven omdat dit gebrek niet alleen dagen maar jaren in hooge graad bestaan heeft. Dit zijn dan grootelijks de reden waarom een twintigtal kinderen na Egmondbinnen ter school gaan en daar volgens de laatste Volkstelling 150 kinderen van 5 met 11 jaren in deze Gemeente aanwezig zijn van welk getal de onderwijzer Schut slechts 85 scholieren opgeeft, en mogten deze dan nog stiptelijk ter school gaan, maar dat ontbreekt door een onverschilligheid der ouders hetgeen ontstaat door de wanorde, geene oefening enz. ten tweede: Vrees orde of stilte bestaat er in de school niet, het geen ik onlangs de Eer had van Ued. gestr. mede te mogen ver nemen. ten derde: de leeringen der Geestelijken waarover hij zich be klaagd, moet ik opmaken zijn die der Catholijken omdat het ge tal der Protestantsche schoolkinderen maar 16 is; hierop kan ik Uweled. berigten dat er des zaterdags leering is voor kinderen die allen in hun tijd van schoolgaan zijn. Dit doet geen hindernis want dan is er geen school. Donderdags morgens is er leering voor hogere klasse dat alle geen scholieren zijn. ten vierden: hoe durft den man het ondernemen om van de kwa lijke medewerking van het plaatselijk bestuur te gewagen terwijl hij verscheidenen malen schriftelijk en mondelings verzoekende en gebiedende wijze over het kwalijk waarnemen zijner pligten van wege het plaatselijk is onderhouden en alzoo is deze han delwijze tot spijt en met klagten van veele ouders in het nadeel van Castricums kroost veel te lang voortgesleurd. ten vijfden: hij heeft de onbeleeftheid gehad volgens uwe letteren om te zeggen dat hij veel malen aanvragen heeft gedaan om let terkast letterborden en leitjes en dit moet ik logenstraffen daar ik moet bekennen hier niets van te weten daar die noodwendighe den hen zekerlijk zouden zijn aangeschaft veeleer dan wel zijn woonhuis in juiste order te maken zoodra onze verloopene fond sen maar eenigzints toereikende waren. Onlangs heeft de slechte oefening in de school in een vergadering van het Gemeente bestuur ter sprake geweest bij welke gelegenheid een geacht me delid getuigde, dat van zijne vijf kinderen welke bij Schut had den school gegaan slechts een was, welke ordentelijk lezen kan. Zie hier WelEdele gestr. Heer eenige gebreken van den onderwij zer C. Schut opgelost en ik zorg door den ondervinding even als Ued. mij mondeling verklaard heeft dat hij nooit als nuttig leer meester zal kunnen verstrekken, verders heb ik den Eer Ued. gestr. te beloven letterkast en letterplanken binnen kort in de school zullen zijn maar wat de leitjes aanbelangt dat zijn schoolbehoeften die ik voor de mijnen en een ander voor de zij nen moet verzorgen." Van Leeuwen schrijft de gemeentesecretaris niet terug, maar be zoekt meester Schut binnen een paar maanden vier keer, wat zéér uitzonderlijk is. Van elk bezoek brengt Van Leeuwen ver slag uit aan de provinciale commissie van Onderwijs. Tijdens zijn bezoeken praat de schoolopziener op meester Schut in, bemoedigt hem en overtuigt hem ervan dat het enige wat de kinderen terug kan halen naar school goed onderwijs is. "De meester bleef zich (echter) beklagen over de weinige deelne ming in het onderwijs in deze gemeente en de Katechisatien des R.C. Geestelijken, die juist in de schooltijd vielen... Ik moet be kennen dat de staat van zaken eerder verbetert dan verergert en dat ik het hieraan ontwaar, dat mijne wenken, die ik niet op- houde ernstig aan te dringen, met welwillendheid opgevolgd worden." De gemeenteraad heeft tegen meester Schut inmiddels andere maatregelen bedacht. In november merkt meester Schut dat de gemeente een deel van zijn tractement inhoud: de toelage uit de armenkas voor gratis onderwijs aan armen wordt wegens wanprestatie niet uit betaald. In dezelfde maand is er opeens een nieuwe klokkelui- der aangesteld voor tien gulden per jaar. Schut ontving twintig gulden voor dit baantje. Voor zijn betrekking als gerechtsbode wordt geen geschikte vervanger gevonden, maar zodra er een is, zal meester Schut ook deze baan verliezen... Onverwacht komt er een voorlopig einde aan de klachten over meester Schut. In april 1842 wordt er op last van de schoolopzie ner door de gemeenteraad een plaatselijke schoolcommissie in gesteld volgens het Koninklijk Besluit van 2 januari 1842 dat de 12

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1988 | | pagina 12