Jan Schotvanger (vanaf 1862 wethouder) 1861-1868
Jan Pietersz. Kuijs 1862-1868
Jan Cornelisz. Kuijs 1863-1868
Frans Glorie 1866-1868
De jaartallen geven de zittingsperiode van elk raadslid aan, al
leen gedurende de ambtsperiode van Jacob Rendorp. In de
meeste gevallen maakt het overlijden een einde aan de raadspe
riode. In zo'n geval wordt binnen 2 maanden een nieuw raadslid
gekozen. De gemeenteraad komt in de maanden febr., april, ju
ni, aug., okt. en december bijeen en vervolgens zo vaak als dit
door B. en W. noodzakelijk wordt geacht. De burgemeester
houdt op elke woensdag „zitdag".
De gemeenteontvanger Arie de Bie Woutersz. krijgt wegens
verregaand plichtsverzuim en nalatigheid op 30 juni 1852 ont
slag. Zijn functie wordt tijdelijk waargenomen door wethouder
Pieter Schotvanger. Op 6 okt. van dat jaar wordt Adrianus Dek
ker in deze functie benoemd.
Door het overlijden van oud-burgemeester Jan de Quack is eind
1852 de betrekking van Heemraad in het St. Aagtendijksbestuur
voor Bakkum vacant geworden. Wethouder Klaas Stet wordt
voor deze functie verkozen. De gemeentesecretaris Cornelis
Karshoff overlijdt in 1867; hij wordt opgevolgd door Adrianus
Dekker.
Belastingen
De belastingheffing is vooral een plaatselijke aangelegenheid.
Naast de hoofdelijke omslag (nu inkomstenbelasting) kent men
de personele belasting, grondbelasting en vanaf 1850 in Castri-
cum ook de hondenbelasting.
Bovendien is ook belasting verschuldigd ten behoeve van de
Hondsbosch, de Uitwaterende Sluizen en de St. Aagtendijk. De
ze belasting wordt alleen geheven op de gronden, die onder de
bemaling van de molen liggen. In Castricum wordt 921 bunder
en in Bakkum 373 bunder omgeslagen. In 1858 moet per bun
der voor de Hondsbosch, de Uitwaterende Sluizen en de St. Aag
tendijk bedragen van resp. 110,12l/2 en 15 cent worden betaald.
Voor de bemaling van de Castricummerpolder wordt een afzon
derlijke belasting geheven; uit de inkomsten worden het loon
van de watermolenaar en de onkosten aan de molen bekostigd.
De verschuldigde belasting wordt jaarlijks vastgesteld en hangt
samen met de noodzakelijke reparaties aan de molen.
Zo komen we in de verschillende jaren bedragen tegen van 75,
100 of 150 cent per bunder per jaar.
De administratie van deze belasting wordt gevoerd door het pol
derbestuur, dat gevormd wordt door 2 poldermeesters ook wel
molenmeesters geheten. Zij worden voor een periode van 4 jaar
benoemd; elke 2 jaar treedt een poldermeester af, die dan weer
herkiesbaar is. Als voorkeur geldt bij de verkiezingen dat één
poldermeester uit de Oosterbuurt of de Kerkbuurt komt en één
van het Noordend. Naast de verkiezing van een poldermeester
worden tegelijkertijd 2 hooistekers aangesteld tegen een trakte
ment van 20 gulden per jaar.
Aan de hoofdelijke omslag is een maximum gesteld van 1800
gulden per jaar, dat door de Castricumse gemeenschap moet
worden opgebracht. In bijzondere omstandigheden kan dit
maximum worden verhoogd. Hiervoor is echter toestemming
van de Koning vereist, in 1854 wordt in verband met de bouw
van een nieuwe school een buitengewone omslag geheven.
De belastingplichtigen worden in een bepaalde belastingklasse
ingedeeld op grond van de uiterlijke staat die de belastingplich
tige voert, hun vertering, hun zuivere inkomsten, het vermoede
lijke vermogen en het aantal te verzorgen kinderen. De moge
lijkheid bestaat om allereerst bij het gemeentebestuur en in
tweede instantie bij G.S. hiertegen te protesteren. Van deze mo
gelijkheid wordt ook jaarlijks door meerdere gemeentenaren
gebruik gemaakt. Zo gaat bijvoorbeeld mevrouw Von Dentzsch
in 1854 tegen aan aanslag van 32 gulden in beroep bij G.S. Zij
bewoont aan de Dorpsstraat huize Zorgvlied (later Hermana
State geheten).
De gemeenteraadsnotulen over deze zaak laat ik hier letterlijk
volgen om de sfeer te laten proeven rond de indeling in be
lastingklassen: „De gemeenteraad wijst haar beschuldigingen
van willekeur en partijdigheid van de hand en stelt aan G.S. dat
het voorts zeer te betwijfelen valt dat adressante geene andere
bezittingen of inkomsten zoude hebben dan het aangegeven
pensioen van 150 gulden en het buitenplaatsje door haar be
woond, het eenigste en dus ook het voornaamste perceel in de
geheele gemeente dat met oostersche weelde is gemeubileerd
en men alzoo om eene en andere redenen bij den aanslag in de
9e klasse ad f 32,- blijft persisteren".
In mei 1855 besluit de gemeenteraad om de hondenbelasting af
te schaffen, omdat deze weinig oplevert en omdat de invorde
ring met veel moeite en onaangenaamheden gepaard gaat. De
afschaffing wordt echter door G.S. en de Minister van Binnen
landse zaken niet raadzaam geacht, omdat er een niet gewenste
vermeerdering van het aantal honden zal ontstaan en omdat de
moeilijkheden met de invordering niet blijvend zullen zijn. Het
raadsbesluit der afschaffing wordt vervolgens herroepen. De be
lasting bedraagt f 1,50 per hond per jaar; voor waakhonden of
trekhonden behoeft slechts 50 cent te worden betaald.
De gemeenteraad besluit in 1860 een extra belasting in te voe
ren op het verbruik van gedistilleerde drank en likeuren. In 1861
wordt in navolging van omliggende gemeenten besloten om
ook wijn extra te belasten.
Onderwijs
Al vele jaren was het met de kwaliteit van het onderwijs in
Castricum droevig gesteld. Meer dan 100 kinderen werden al
leen door meester Schut onderwezen, die totaal geen orde kan
houden. Door de slecht gevulde gemeentekas kan men de aan
stelling van een ondermeester niet bekostigen. Na veel aan
drang uitgeoefend te hebben op meester Schut gaat deze ermee
akkoord dat het jaarsalaris van een ondermeester, groot f 300,-
voor de helft door hem en voor de andere helft uit de gemeente
kas zal worden betaald.
Op de vacature reageren in december 1852 in totaal 13 sollici
tanten. Franciscus Ludewig wordt verkozen en als onder
meester aangesteld.
Het onderwijs wordt nog steeds gegeven in een afgeschut ge
deelte van de oude Pancratiuskerk (nu de Hervormde kerk); er
bestaan plannen voor de bouw van een apart schoollokaal. In
februari 1853 biedt mevrouw Von Dentzsch haar huis Zorgvlied
te koop aan en wijst er op dat haar huis als nieuw raadhuis zou
kunnen dienen. De gemeentesecretaris meent dat dit gebouw
mogelijk na kleine veranderingen geschikt gemaakt kan wor
den voor zowel raadhuis als school en hij stelt dat de aankoop
en verbouw mogelijk minder zou behoeven te kosten dan de
bouw van een geheel nieuwe school. Er wordt een onderzoek
ingesteld naar zowel de geschiktheid van dit gebouw voor beide
doeleinden met een begroting van de kosten als naar de kosten
van de bouw van een gehele nieuwe school op de zogeheten
Dingstal - een open plein naast het bestaande raadhuis. De
bouw van een nieuwe school blijkt beduidend goedkoper te zijn.
Bovendien ziet de meerderheid van de gemeenteraad niet de
noodzaak om van raadhuis te veranderen en vindt dat het
bestaande raadhuis met een kleine verandering en aanleg van
een bergplaats voor het archief nog voldoende ruimte biedt
voor het houden van de vergaderingen.
21