Van zeegat tot grasmat Archeologische waarnemingen in de Castricummerpolder Inleiding Het weilanden-gebied aan de Heemstederweg was archeolo gisch reeds bekend. De aanleg van een hoofdriool, evenwijdig en ten oosten van deze weg maakte het echter mogelijk archeo logische waarnemingen op ruimere schaal te verrichten. Een ander belangrijk gegeven is, dat deze lokatie zich bevindt tussen gebieden die archeologisch ook al bekend waren. In het noord-westen vindt het terrein aansluiting met het vondstencomplex rond de Cieweg, in het zuiden met de Goud- tuinen en de geest Heemstede. De Goudtuinen is een tuinbouw- perceel waar door de eigenaar de heer C.J. Beentjes in een reeks van jaren talloze vondsten - voornamelijk scherven - zijn gedaan. Regelmatig werden deze vondsten aan de werkgroep 'Oud-Castricum' overgedragen. Mede door genoemde verrichtingen werd in 1976 dit gebied op de provinciale lijst van beschermde en voorlopig beschermde archeologische monumenten geplaatst. Afbeelding 1 Het omkaderde gedeelte in de Castricummer polder is het arche ologisch waarnemingsgebied. De wordingsgeschiedenis van het landschap Om de informatie omtrent de bewoningsgeschiedenis, verkre gen middels archeologische verkenningen, beter te begrijpen is het noodzakelijk iets te weten over de ontwikkeling van het landschap. De wordingsgeschiedenis laat zich echter niet met een enkel woord beschrijven. Toch moeten we ons beperken tot hoofdzaken, gericht op de direkte omgeving en van belang voor dit verslag. In het algemeen zijn de twee ijstijden (de laatste van 70.000 tot 10.000 jaar vóór Christus), alsmede de daarmee samenhangen de werking van de zeespiegel, van invloed geweest op het uiter lijk van het huidige Nederlandse landschap. Richten we ons op Noordholland, dan kunnen we stellen dat de zee ook nadien een nimmer aflatende invloed op de ontwikke ling van het landschap heeft gehad. Enerzijds werden zand-, klei- en zavellagen afgezet, anderzijds werden de gevormde af zettingen weer weggeslagen. In perioden dat de zee minder ver het land indrong kon onder rustiger omstandigheden in brak of zoet water veenvorming optreden. Daardoor is een gevariëerde bodemopbouw ontstaan, vooral in de doorbraakgebieden en de strandvlakten, waar de zee meermalen kon doordringen. Zo ontstond het stelsel van strandwallen en strandvlakten met daarachter uitgestrekte veengebieden. Langs de kust strekte zich een strook lage duinen uit, de hoge duinen die we nu ken nen kregen pas in de Middeleeuwen vorm. (zie afbeelding 2) Castricum ligt in het gebied van een voormalig groot zeegat of estuarium. Rond 3000 jaar vóór Christus was dit zeegat ontstaan waar nu het huidige Noordzeekanaalgebied zich bevindt. De kustlijn bevond zich toen op de lijn Uitgeest-Haarlem. Om streeks 1900 vóór Christus is de monding van het zeegat verder noordelijk bij Castricum komen te liggen en is de breedte ervan verminderd. De strandwallenkust is verder naar het westen aan gegroeid. Het zeegat veranderde in een estuarium, waarop al lerlei rivieren uitmondden. In de komende 1000 jaar groeide de kust nog verder uit en zou de zeeinvloed steeds verder afne men. Rond 300 vóór Christus nam de invloed van de zee in het estua rium weer sterk toe. De monding lag inmiddels verder noorde lijk, tot voorbij Egmond. In het mondingsgebied ontstond een grillig patroon van zandbanken en stroomgeulen. Een binnen- delta was ontstaan, welke tot aan de noordkant van het latere Wijkermeer reikte en in verbinding stond met het Oer-IJ. Het Oer-IJ had eerder het karakter van een kronkelende veenstroom, maar door hoofdzakelijk erosie ontstond een open water met enkele veeneilanden. Sinds ongeveer 100 vóór Christus verlandde het mondingsge bied van het estuarium bij Egmond en nu voorgoed. Slechts en kele geulen voerden nog water naar de zee. De binnendelta kwam voor een belangrijk deel droog te liggen, terwijl in de la gere delen veenvorming plaats had. Eerst omstreeks de 12e eeuw ontstond ten noorden van Schoorl een nieuw zeegat (Zij- pe) en zou de overgang van Almere in Zuiderzee reeds in de 11e eeuw zijn begonnen. Nog zullen de natuurlijke elementen waa ronder de zee, zich laten gelden en in toenemende mate de menselijke aktiviteiten een stempel op het landschap drukken. Bewoning, ontginning, de aanleg van kaden en dijken, gevolgd door de droogmakerijen zullen het landschap andermaal sterk doen veranderen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1986 | | pagina 3