De "Agt-Kante-Coornmoolen" aan de Molendijk Aan de Molendijk heeft gedurende enkele eeuwen een koren molen gestaan. Een korenmolen was vroeger voor een dorp van bijzonder betekenis, het brood nam in de tijd, dat men nog geen aardappelen, rijst en nog maar weinig groenten kende, een veel belangrijker plaats in; het broodmeel werd voornamelijk gema len van rogge, gerst en haver. De molen was bovendien in het open landschap een zeer opval lend element. De Castricummer korenmolen stond op de hoek van de Molendijk (ook veelal Bogaardsdijk geheten) en de Alk- maarderstraatweg, tegenover de kruising met de Kooiweg. Dit punt was mogelijk voor de bouw gekozen vanweg de goede ver bindingswegen met de Kerkbuurt en Bakkum en een molen vroeg natuurlijk voor de windvang ook voldoende open ruimte. De oudste aantekeningen betreffende de molen die wij hebben gevonden komen uit een windbrief van 2 juli 1607 uit het ar chief van de Grafelijkheidsrekenkamer. Adriaan Pieterszoon, "buyerman tot" (inwoner van) Castricum gaf daarin te kennen "hoe dat hij gaerne (om zijn kinderen ende huysvrouwe met eeren den cost te gewinnen) soude doen stel len en den banne van Castricum voorss(eyt) na(er) Baccom toe, Afbeelding 1 Fragment van de kaart van Rollerus uit 1737, waarop de meel- molen duidelijk staat aangegeven. 16 seker out staert molenken geapproprieert tot een coornmolen- ken tot geryff van de gebuyren aldaar". Adriaan Pieterszoon gaf dus te kennen dat hij met een tot korenmolen omgebouwde staartmolen de kost wilde verdienen voor vrouw en kinderen. In de windbrief gaf de Grafelijkheidsrekenkamer het recht van de wind in erfpacht uit tegen een jaarlijks erfpacht. De am bachtsheer bezat het recht van de wind; dit recht hield in dat er alleen met toestemming van de ambachtsheer molens binnen het gebied van de heerlijkheid mochten worden opgericht. Bo vendien moesten de inwoners veelal alleen graan op de molen in de eigen heerlijkheid laten malen en mochten ze ook geen meel betrekken, die elders was gemalen. Mogelijk is dit het begin van de korenmolen. Na dit verzoek is er in de archieven een hele poos niets meer over de molen te vin den tot op 21 mei 1677 de molenaar Gerrit Jansz Klap de koren molen met het erbij horende huis voor 2900 gulden verkoopt aan de molenaar Gerrit Claesz. Op dit verzoek rustte nog een zogeheten custingbrief (hypotheek), die na het overlijden van Gerrit Jansz Klap en echtgenote Trijn Miesz door de erfgena men op 24 juni 1681 voor 1700 gulden wordt verkocht aan Da niël Niellius uit Alkmaar. Of deze Gerrit Claesz dezelfde persoon is geweest als Gerrit Claasz Wintkeijker uit een acte van 19 jan. 1692 is niet zeker, doch waarschijnlijk, want op deze datum wordt door deze 'Wintkeijker' de molen met het molenhuis voor 803 gulden verkocht aan Cornelis Crijnen. Bovendien moet nog een bedrag van 200 gulden worden betaald aan de erfgenamen van de heer Niellius voor de nog bestaande hypotheek op de molen. Het windgeld - een belasting aan Joan Geelvinck, de ambachts heer van Castricum bedraagt dan 4 gulden per jaar. Deze Cornelis Crijnen was misschien niet zo'n beste 'Windkeij- ker', want op 13 mei 1698 verkoopt hij de molen met het molen huis aan Jan Corneliszoon Moolenaar voor 1850 gulden. De mensen droegen vaak de naam van hun beroep, 'molenaar' in dit geval. In 1699 wordt de molen nog als belending genoemd in een ver- koopacte van het molenweitje, dat een grootte heeft van 3 bun der 70 roeden en 4 ellen. Jan Corneliszoon is kennelijk niet zo goed van betalen, want in 1710 dient er een proces tegen hem, omdat hij de laatste 3 aflossingstermijnen aan Cornelis Crijnen niet heeft betaald. Dan is er een hele periode niets na te gaan, omdat jammer ge noeg de betreffende acten van het Oud Rechterlijk Archief niet bewaard zijn gebleven. In het verpondingsregister van 1731 vinden we weer iets over de molen; de verponding is een belasting op onroerende goede ren. Uit het register blijkt dat voor de korenmolen relatief zeer veel betaald moet worden. De belasting op een boerderij met bijv. 15 hectare land bedraagt 15 gulden per jaar, voor de molen moet 150 gulden worden betaald. In 1751 is er een schuldbekentenis van 1000 gulden aan Nico- laas Geelvinck - dan de ambachtsheer van Castricum - van Cor nelis Fennix, molenaar van de meelmolen. Als onderpand heeft hij genoemde "wintmoolen met zijn op - en dependentien van dien, alsmede zijn huijs en boed en 1221 roeden lant". Misschien gaat het deze molenaarsfamilie niet zo voor de wind, want op 10 sep. 1767 verkopen Cornelis, Gerrit en Arjen Ven-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1986 | | pagina 16