Huibertus krijgt met financiële moeilijkheden te kampen en ver
koopt de bierstal voor 300 gulden op 5 november 1743 aan Cor-
nelis van der Cocq uit Leiden en aan Maria van der Mey uit
Zandvoort, ieder voor de helft. De nieuwe kopers verkopen de
bierstal op dezelfde datum en voor hetzelfde bedrag voor de
helft aan Abraham de Pape, oud schepen van de stad Haarlem
en de andere helft weer aan Huibertus van Spijck, de oorspron
kelijke verkoper. Onduidelijk zijn de achtergronden van deze
omslachtige verkooptransactie. Op 5 aug. 1746 koopt Huibertus
van Spijck het deel van Abraham de Pape, zodat hij weer alleen
eigenaar wordt van de bierstal, een situatie zoals ze ook had
bestaan vöör 1743.
Op 2 november 1753 verkoopt Huibertus van Spijck, dan nog
steeds brouwer van de brouwerij ,,de Passer en de Valk" te Haar
lem aan Mr. Nicolaas Geelvinck, ambachtsheer van Castricum
en Bakkum voor 25t) gulden het recht van een vrije bierstal te
Castricum. Een voorwaarde bij de verkoop was het betrekken
van het bier van de brouwerij van de verkoper, zolang deze nog
leefde.
Van herberg tot Rustende Jager
Met deze verkoop treedt een nieuwe periode in, waarin de her
berg eigendom is van de gemeentelijke gezagsdragers en waa
rin niet meer gesproken wordt over de bierstal maar over de
herberg.
Bij de hiervoor genoemde eigendomsovergangen wordt de ene
keer gesproken over de verkoop van de bierstal en een andere
keer van het recht van de bierstal. In het eerste geval moeten we
denken aan de verkoop van de bierstal of herberg, in het laatste
geval aan het verkooprecht van bier. Uit de stukken is geen dui
delijkheid te verkrijgen of het telkens de verkoop van dit recht
betreft. Omdat op 8 mei 1787 Mr. Joan Geelvinck na het overlij
den van zijn vader Nicolaas Geelvinck als ambachtsheer van
Castricum en Bakkum de herberg verkoopt is het aannemelijk
dat niet alleen het recht maar ook de bierstal in 1753 in het bezit
van zijn vader was gekomen.
De nieuwe eigenaar van de herberg wordt in 1787 Mr. Joachim
Nuhout van der Veen, schout van Castricum.51 Bij de verkoop
wordt het perceel als volgt omschreven: „een huis, erve en tuin
met een kolfbaan en een stukje lands agter gemelde tuin gele
gen, nog de vangschuur daarbij, zijnde het voornoemde huis
een herberg staande en gelegen alhier in de Kerkbuurt".
De gehele verkoop omvat behalve de herberg ook nog enkele
percelen land naast en ten noorden van de herberg gelegen en
een perceel land aan de Kramersweg voor de totale verkoop
som van 3600 gulden. Met de vangschuur wordt een doorrijstal
bedoeld, waar de paarden gevoederd worden.
Afbeelding 2
Logement De Rustende Jager, zoals het bord boven de luifel laat
zien in het jaar 1900.
4
Acht jaar hierna in 1795 woedt er in het dorpscentrum een grote
brand, waarbij 5 woonhuizen, een stal en een schuur in de as
zijn gelegd. Ook de herberg geraakt hierbij in brand, maar deze
kan geblust worden.
In 1813 komen we voor het eerst de naam van de herberg „De
Rustende Jager" tegen. We mogen aannemen dat deze naam
door de schout Nuhout van der Veen is toegekend.
Uiteraard verhuurt de schout de herberg; in de periode 1809 -
1814 komen we als zodanig Pieter Jansz Mos tegen, die in ver
schillende bronnen tapper, logementhouder en kastelein wordt
genoemd. Bij zijn overlijden in 1814 laat hij aan zijn vrouw Jo-
hanna Margaretha Telvoren de inboedel van De Rustende Jager
na.
Aan de hand van een zeer uitvoerig beschreven inventaris van
deze inboedel,6' krijgen we een beeld van het interieur van de
herberg.
De herberg is als volgt ingedeeld:
- Het voorhuis met een tafel, drie banken en een kastje aan de
wand met bierglazen, diverse kelken, tinnen bierkannen en
drankflessen met diverse soorten drank.
De danskamer met aan de wand 12 schilderijen, een spiegel
en een theeblad; deze ruimte heeft verder 2 vaste bedsteden,
een vaste kast met glazen, kelken en serviezen; er staan 8
stoelen, een grote ronde tafel en 3 kleine vierkante tafels.
- De gelagkamer met aan de wand eveneens 12 schilderijen, 7
verlakte schenkblaadjes, een vast rek met 12 Delftsblauwe
borden en een Friese hangklok; verder staan er 11 stoelen en
een vierkante tafel.
De schepenkamer met aan de wand 5 verlakte theeblaadjes,
12 schilderijen en een spiegel; verder is er in dit vertrek een
bedstede, een vaste glazenkast, een vaste kast voor een
vuurhaardje en 8 witte stoven, 12 stoelen en 3 tafels, (in de
schepenkamer werd door schout en schepenen vergaderd).
- De keuken met diverse keukenartikelen, een vaste kast, een
bedstede, een tafel en 2 stoelen.
De gang met een vaste kast en een wandrek.
De kelder met rode en witte wijn, diverse ketels en braad
pannen en 2 tafels.
- De kelderkamer met aan de wand 10 schilderijen; verder
een glazen kast, een bedstede, een latafel, een kabinet en 8
stoelen.
De herberg heeft verder een paardenstal, een koestal met hooi
zolder en een wagenhuis met een oude boerenwagen en een
kar. Bij de kolfbaan vinden we verder nog een tafel, 16 kolven
en 8 ballen.
Bartholomeus Rommel, kastelein en eigenaar
Johanna Margaretha Telvoren bezit naast deze inboedel ook in
Castricum nog enkele stukken weiland en in Alkmaar nog een
huis. Zij hertrouwde in 1815 met Bartholomeus Nicolaas Rom
mel, geboren in Amsterdam en voorvader van de bij velen nog
bekende kapitein Rommel. Bartholomeus wordt kastelein
logementhouder van De Rustende Jager. Het logement legt hem
geen windeieren, want in de loop der jaren koopt hij vele stuk
ken land en huizen in Castricum. In 1832 heeft hij in Castricum
inmiddels 26 ha land en 5 huizen, waaronder huize Kerkzigt -
een groot en langgerekt pand, dat in deze eeuw nog als R.K. Pa
tronaatsgebouw in gebruik is geweest en stond op de plaats van
de bioskoop en naastliggende panden.
Bij de volkstelling van 1830 woont Bartholomeus Rommel, met
zijn vrouw, enig zoon, een stalknecht en 2 dienstboden in De
Rustende Jager. Hij gaat in het voorjaar van 1833 op huize Kerk
zigt wonen, hij wordt dan landeigenaar genoemd en heeft geen
bemoeienis meer met De Rustende Jager; de herberg wordt
vanaf mei 1833 door de familie Nuhout van der Veen voor 300
gulden per jaar verhuurd aan Frederik Jan Herman Schneiders.