De historie van De Rustende Jager
in dit jaarboekje wordt voor de eerste keer een onderwerp zo
wel uit archeologisch als uit historisch oogpunt bekeken. Het
onderwerp betreft het hotel, café De Rustende Jager, welke in
1976 is gesloopt en waarna archeologische opgravingen zijn
verricht. Over deze opgravingen zie het artikel „Van nederzet
ting tot bankgebouw" elders in dit jaarboekje. Ook zijn herinne
ringen van Castricummers aan De Rustende Jager in een artikel
vastgelegd.
Dit artikel gaat in op de historie van het pand van De Rustende
Jager en op de geschiedenis van de herberg van Castricum, zo
als ze in oude acten is te vinden. De herberg, vroeger ook
bierstal geheten, komen we al tegen in het jaar 1687. Nog veel
ouder in de Castricumse geschiedenis en samenhangend met de
bierstal is het recht van de biertol.
De biertol van Castricum
De biertol was een heffing (accijns) op het bier, die geïncasseerd
mocht worden door degene die dit recht had verworven. Bij de
oudste vermelding blijkt het recht van de biertol reeds toe te be
horen aan de machtige heren van Haarlem.1' Uit dit geslacht
kennen we Simon van Haarlem als de oudst bekende ambachts
heer van Castricum en als bouwheer van kasteel Kronenburg.
De bezittingen van Simon van Haarlem gaan over op zijn neef
Jan van Bergen. Na diens overlijden komen we voor het eerst de
vermelding tegen over de biertol van Castricum en wel op 26 fe
bruari 1325 als lijftocht (levensonderhoud) van Femense, vrouw
van Simon van Zaanden, die het verkregen heeft uit de nalaten
schap van Jan van Bergen. Vervolgens blijft het recht een aantal
generaties in het bezit van het geslacht van Zaanden tot op 9
november 1470 dit recht is verkocht aan Jan van Assendelft, o.a.
ambachtsheer van Castricum.2' De waarde van dit recht was in
het jaar 1472 nog 2 pond en 10 schelling per jaar.
De rechten van de biertol lopen vervolgens parallel aan de am-
bachtsheerlijke rechten. Zo wordt in 1664 door Cornelis Geel-
vinck zowel het recht van de biertol als de heerlijke rechten van
Castricum gekocht van Anna van Renesse voor resp. 120 en
33.000 gulden. De biertol gaat ook in dit geslacht over van va
der op zoon tot en met Joan Geelvinck, de laatste mannelijke
nakomeling, die in 1802 overleed. Bij elke overgang wordt de
nieuwe eigenaar door de Graaf of de Staten van Holland be
leend met de biertol. Op 20 april 1798 wordt de belening door
het leenhof van Holland beëindigd en verandert de biertol in
een zogeheten vrij en allodiaal goed.
Op 1 februari 1803 erft Albertus Cornelis Schuyt, die was ge
huwd met de dochter van Joan Geelvinck, de biertol.
In de eerste helft van de vorige eeuw komt er een einde aan de
ambachtsheerlijke rechten (zie ook het 3e jaarboekje ,,de am
bachtsheren van Bakkum"); het recht van de biertol is eenzelfde
lot beschoren. De inkomsten, die met de biertol samenhingen,
moeten beslist niet gering zijn geweest. Dit wordt veroorzaakt
door het feit dat er in de late middeleeuwen zeer veel bier werd
gedronken. Het bier was de volksdrank bij uitstek: water was te
ongezond om te drinken en de wijn was te duur. In de periode
tussen 1300 en 1650 bedraagt het bierverbruik 250 tot 400 liter
per hoofd per jaar (tegenwoordig 80 liter). Het is daarom ook
duidelijk dat de belasting op het bier met name voor de steden
een zeer belangrijke bron van inkomsten was. Voor de stad
Amsterdam zijn er jaren geweest, dat dit 55% bedroeg van de
totale inkomsten van de stad.3' Ook van Castricum vinden we
een opgave over de bieromzet en wel dat ene Anna Gerrits,
waardin alhier over het jaar 1667 voor 3814 ton aan bier heeft
getapt.
De bierstal van Castricum
Zoals ook in zoveel andere dorpen het geval was, vinden we in
Castricum de herberg, vroeger bierstal geheten, nabij de kerk.
De herberg staat juist tegenover de oude Pancratiuskerk, de eni
ge kerk die Castricum gedurende vele eeuwen bezat. De men
sen moeten vaak lange tochten maken, veelal te voet om de
kerk te bereiken. Na de kerkdienst komen zij in de herberg nog
wat samen om met elkaar te praten, de dorst te lessen en even
tueel nog wat te eten, voordat de lange terugtocht wordt
aanvaard.
De eerste eigenaren van de Castricumse bierstal waren Haar
lemse bierbrouwerijen. Hoe ver dit teruggaat is niet na te gaan,
wel weten we dat Haarlem in de middeleeuwen naast Gouda tot
verreweg de belangrijkste brouwers-steden gerekend mocht
worden en tientallen brouwerijen binnen haar stadsmuren telde.
In 1687 wordt in aanwezigheid van de Castricumse schout Jan
Duijm de bierstal verkocht door Jacobus Schouten, brouwer in
de Haarlemse brouwerij „de oliphant" aan de gebroeders Hen
drik en Adriaan Stoep, die eerder brouwer van dezelfde brouwe
rij waren. Het bezit wordt weer direkt doorverkocht aan Wouter
van der Graaf, brouwer in de Haarlemse brouwerij „de Passer".
De erven van Wouter van der Graaf verkopen in 1725 de bierstal
aan Huibertus van Spijck, die in ditzelfde jaar eigenaar was ge
worden van de brouwerij „de Passer en Valck" (het pand bestaat
nog en is gelegen aan de westzijde van de Bakenessergracht te
Haarlem)."!)
Afbeelding 1
Links de herberg met doorrijstal een afbeelding gemaakt door
A. Zeeman omstreeks 1730.
3