Zijn opvolger is Nicolaas Bommer, die bekendheid heeft gekregen door zijn beschrijving van de oorlogshandelingen tijdens de Slag bij Castricum op 6 oktober 1799. In zijn periode speelt ook de affaire om de parochiegrenzen. Al gedurende vele jaren is er een touwtrekkerij tussen de parochie van Castricum en Limmen om de kennelijk rijke boeren van Bakkum. Bakkum beschikte in vroeger tijden over een eigen aan St. Cunera gewijde kapel. Het werd in 1351 gesticht door graaf Willem V, die hiermee een belofte nakwam, als dank voor een gewonnen zeeslag bij Zwartewaal in de strijd tegen zijn moeder Margaretha, de gravin van Holland. De kapel behoorde aanvankelijk onder de buurkerk van de abdij van Egmond. De kapel werd door de plunderende geuzentroepen vernield in 1573 en niet meer als zodanig gebruikt. Na de verwoesting van eveneens de buurkerk te Egmond gingen de Bakkumers zowel in Limmen als in Castricum ter kerke. De parochiegrenzen werden nooit duidelijk aan de nieuwe toestand aangepast. In 1784 wordt in Rinnegom een bouwpastoor benoemd, die zich o.a. tot de katholieken van Bakkum wendt. Hij weet daar inderdaad geld los te krijgen voor de bouw van zijn kerk. De pastoors van Castricum en Limmen wenden zich hierop tot de kerkleiding. De beslissing is aanvankelijk om Zuid-Bakkum bij Castricum en Noord-Bakkum bij Limmen onder te brengen. Maar Bommer is een doorzetter, want hij weet zijn superieuren ervan te overtuigen, dat Bakkum bij de parochie Castricum behoort. Vanaf die tijd is Bakkum bij de Pancratiusparochie gebleven, tot in 1951 de Bakkummers hun lang gewenste eigen parochiekerk krijgen. Na Bommer komt in 1808 Fredericus Rigters, die in 1813 reeds naar Westwoud vertrekt. Diens opvolger is Joannes Baters, die ook al weer spoedig in 1817 naar Hoorn vertrekt. In 1820 wordt het schuilkerkje nog eens grondig vernieuwd en onder de druk van het stijgende aantal gelovigen vergroot. Castricum telt dan ongeveer 700 katholieken en 90 andersden kenden. De pastoor onder wiens leiding deze verbouwing wordt uitgevoerd, is Bernardus Piepers, die afkomstig is uit het Duitse plaatsje Freren. Hij is samen met zijn broer en zus naar Castricum gekomen. Op weg naar een nieuwe kerk In 1824 komt Gijsbertus Ruijgrok van de Werve naar de Breedeweg, onder wiens leiding de kerk steeds meer verfraaid wordt. Zo wordt in 1828 door een 20-tal parochianen een door de kunstenaar J.B. Weisseno vervaardigd mahoniehouten preekstoel geschonken. Weisseno heeft in 1819 ook een tabernakel voor de kerk gemaakt. Aan de oostmuur verschijnt een bewerkt altaar waarvan een gedeelte bewaard is gebleven. Boven het altaar wordt een bewerkt raam geplaatst met daarin een schilderij voorstellende Pancratius, hetwelk in 1734 in opdracht van Kerkman vervaardigd is. Het stuk bevindt zich nog in de pastorie. Ondanks de vergroting en verfraaiing van het gebouw doet zich meer en meer de behoefte gevoelen om een echt eigen kerkgebouw te hebben. De politieke toestand maakt dit thans ook mogelijk, temeer daar de plaatselijke contacten tussen de wereldlijke en kerkelijke autoriteiten steeds beter worden. afb. 5 Bouwtekening uit 1857 van de Pancratiuskerk door architect R. van Zoeten. Dit is de oudste fase van de bouw. (collectie Ton de Groot) >.r 7("id'r f ,/r Ih/.rf

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1983 | | pagina 6