Er wordt volgens dit schrijven "ijverig gescholden en zelfs met
stenen ofte kluyten gegooid.
In Limmen is het kennelijk ook onrustig, waar men bezig is met
"duyvelen uyt te drijven dat alle de omliggende plaatsen
daaraen hebben gedreunt".
Het hof van Holland vaardigt in 1644 een bevelschrift uit tot
sluiting van alle Paapse kerken.
Geleidelijk ontworstelen zich de katholieken aan de vervolging.
In 1650 vormen Castricum en Heemskerk een eigen statie. De
eerste pastoor van de nieuwe statie is mr. Frans van Lippelo,
terwijl zijn opvolger in 1656 Anthony Verheerent is, die tevens
huiskapelaan van Assumburg wordt.
Vanaf 1660 is de rooms-katholieke Anna van Renesse
ambachtsvrouwe van Castricum en Heemskerk.
Zij maakt het financieel mogelijk, dat in Heemskerk een schuil
kerk wordt ingericht. Waarschijnlijk heeft zij ook de Castri-
cummers financieel gesteund, want in 1663 kan hier een eigen
schuilkerk worden gesticht.
„Men kocht zich eene boerenstulp tot kerkgebouw" en kreeg
een eigen pastoor: Joannes Noorman, die tot 1662 de kerk zou
leiden.
Over de beginperiode van de schuilkerk, welke aan de
Breedeweg heeft gestaan, is weinig bekend, (afb. 2).
Wel is uit de periode Noorman bekend, dat de gebroeders Klaes
en Cornelis Adriaensz Scorel een prachtige monstrans aan de
kerk hebben geschonken, welke is vervaardigd door Michiel
Esselbeeck uit Augsburg. (afb. 3).
De grafzerken van deze gebroeders en ook die van Noorman
zijn nog te vinden in de N.H. Kerk.
Het lijkt opmerkelijk, dat katholieken in die periode nog in die
kerk begraven worden, maar de staatskerk wordt als algemene
begraafplaats beschouwd.
Een originele afbeelding van de schuilkerk is niet bewaard
gebleven, wel is door de bekende Castricumse schilder Sijf
Portegies - naar overlevering - een prent gemaakt, (afb. 4)
terwijl op aanwijzingen van een koster een plattegrond is
opgetekend.
Een beschrijving uit 1826 geeft het kerkje als volgt weer: „ca.
150 plaatsen, men komt door een klompenhokje binnen. Men
zit in carré rond de predikant, de mannen buiten - vrouwen en
kinderen aan de binnenzijde. Hoge banken langs de muren en
stoelen in het midden. Een houten vloer met zand bedekt".
Noorman wordt in 1692 opgevolgd door Gerardus Tukker, die
de kerk tot 1705 zal leiden; zijn opvolger is Wilhelmus
Cavellier.
In 1723 komt Joannes Kerkman naar Castricum, die tot 1765
als pastoor fungeert. Onder zijn bestuur wordt in 1728 de kerk
aanzienlijk verbeterd. Een zekere Wulbert Dirkse laat de kerk
op zijn kosten verbouwen. Ondanks de bepaling, dat de R.K.
schuilkerkjes geen zodanige uiterlijke kenmerken mogen
bevatten, worden toch boogramen geplaatst.
Pastoor en kerk moeten geheel door de parochianen worden
onderhouden. Naast de collecten tijdens de diensten worden
door de beter gesitueerden schenkingen gedaan in de vorm van
geldsommen en landerijen. Op deze schenkingen rust meestal
een fundatieplicht, d.w.z. dat de pastoor missen moet lezen
voor de zielerust van de schenkers. De landerijen worden
verpacht, zodat pastoor en kerk, voor zover althans de pachters
de pachtsommen kunnen opbrengen, van een geregeld klein
inkomen verzekerd zijn.
Kerkman wordt opgevolgd door Jacobus van der Hart,
waarvan alleen bekend is, dat hij in 1777 wegens krankzin
nigheid uit zijn ambt ontzet moest worden.
afb. 4
Gravure van de schuilkerk. Getekend door Sijf Portegies, naar
overlevering.
(collectie Werkgroep Oud Castricum)