of waarschappen genoemd. Castricum bestond uit vijf buurten:
Kerkbuurt, Oosterbuurt, Heemstede, Noorteinde en Kleibroek.
De oorspronkelijke bewoningskernen op de geesten vinden we
hierin terug.
Sedert de reorganisatie van de rechtspraak door graaf Floris V
in 1292 bestond het bestuur van de bannen of wel het gerecht
zoals het heel lang is genoemd, uit de schout en vijf schepenen.
De schout vertegenwoordigde de graaf of de ambachtsheer en
de schepenen kwamen op voor de "gemene buren" waarmee
iedereen werd bedoeld, die in het dorp een erf had. Wie aan
deze eis voldeed had binnen de banne het huurrecht.
De schout had een veel omvattende taak. Hij was handhaver
van het gezag en controleerde de naleving van de keuren. Hij
was voorzitter van het gerecht en tevens belast met de
uitvoering van de vonnissen. Zijn inkomsten bestonden o.a. uit
een aandeel in de opgelegde boetes. Schout en schepenen traden
ook op als dijkgraaf en heemraden want de polders waren tot
de 2e helft van de 19e eeuw niet zelfstandig.
Kleine vergrijpen werden door het gerecht van het dorp, de
grotere - zeker de misdrijven - werden aan de Vierschaar van
Kennemerland, waarvan de baljuw voorzitter was, voorgelegd.
Deze Vierschaar behandelde ook de hogere beroepszaken.
Omdat de baljuw en het dorpsbestuur beiden het keurrecht
hadden, d.w.z. het recht om politieverordeningen vast te
stellen, kwamen er nog al eens competentiegeschillen voor. Zo
wilde de baljuw van Kennemerland, Gerrit van Berckenrode, in
1587 een verordening aan de dorpen van Kennemerland
opleggen. Limmen, Uitgeest, Heiloo en Castricum verzetten
zich daartegen. Zij beriepen zich op eertijds van de graven van
Holland verkregen rechten om politionele verordeningen zelf te
mogen vaststellen. Uiteindelijk stelde de Hoge Raad in 1606 de
baljuw in het ongelijk. Uitgesproken werd dat de Kennemers
zelf verordeningen mochten maken, met uitzondering van die
aangelegenheden, welke meer van interlokaal dan van plaatse
lijk belang waren.
Afgezien van de prae-historische bewoning waren de Friezen de
oudste bewoners van onze streek. Diverse sporen van het oude
Friese recht zijn nog eeuwenlang herkenbaar gebleven.
Wanneer er in een Fries dorp recht gesproken moest worden of
er andere kwesties van gemeenschappelijk belang aan de orde
waren kwamen de bewoners bij elkaar.
Was er sprake van een rechtszaak dan legde de asing
(rechtszegger) het vonnis aan de vergadering voor. De buren
(inwoners) die het geding bijwoonden, stelden het vast. Tot in
de 17e eeuw is buurspraak in Castricum nog een begrip
gebleven, ondanks het feit dat het rechterlijk bestuur al sedert
eeuwen aan de asing en „de buren" was onttrokken.
De aanhef van een besluit uit 1584 luidt aldus:
"Ordonnantiën ende Keuren, geordonneert ende ghekeurt bij
den Schout en Schepenen tot Castricum, ende andere
Buurhluyden daer toe wettelijk verdaeght".
In de keuren van 1685 vinden we terug, dat wanneer men door
schout en schepenen tot „buurspraak" wordt ontboden en
zonder reden thuis blijft, een boete verbeurt van 6 stuyvers
en 8 penningen. Indien zou blijken dat de bode zijn boodschap
niet goed had gedaan, zou hijzelf deze boete moeten betalen.
Art. 15 van de keur van 1685 bepaalt dat het verboden is tabak
te roken op het raadhuys, wanneer buurspraak gehouden wordt;
„op de boete van zes stuyvers en terstond met een arm er uitge
zet te worden".
In 1584 gebeurde dat door de schoolmeester. In 1585 vond
voorlezing plaats na de predikatie in de kerk. In 1590 werd het
bandingsrecht voor het rechthuys gehouden.
Het begrip bandingsrecht komt in de keuren van 1742 nog
steeds voor. Verplicht was om alle jaren op bandingsrecht de in
bezit zijnde honden door de ring tehalen.
De honden die door een kleine ring gehaald konden worden
mochten zonder "blok of knippel" aan de hals loslopen.
De honden die alleen door een grote ring konden, moesten een
zodanig zwaar blok meeslepen dat ze geen kwaad meer konden
doen of met succes achter de konijnen zouden kunnen
aanzitten.
De honden die door geen van de twee ringen gehaald konden
worden, moesten aan een sterke ijzeren ketting vastgelegd
worden.
Aan hetgeen hiervoor al over de taak van de schout is vermeld
kan nog worden toegevoegd dat hij ook huwelijken voltrok.
In de keuren van 1679-1684 kwam een verbod voor om zonder
toestemming te komen op de plaats waar de plechtigheid
plaatsvond.
Ook is interessant een bepaling welke een voorloper van het
bevolkingsregister genoemd kan worden.
Men was verplicht om in handen van het geregt "hunne
wettelijke certificaten te vertonen, van waer zy gekomen zyn
ende laetst haer residentie en woonplaats gehouden hebben".
Vanaf de 16e eeuw tot omstreeks het midden van de 19e eeuw
schommelde het aantal inwoners van Castricum tussen 500 en
900 inwoners.
Tot de gemeentewet van 1851
Na de graventijd en de Spaanse overheersing ontstond in 1588
de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De steden
namen een onafhankelijke positie in. Het platteland daaren
tegen had geen staatsrechtelijke bevoegdheden. Het hoogste
gezag binnen een gewest berustte bij de Staten Generaal. Het in
leen geven van heerlijkheden werd nu een taak van dit orgaan.
In het leenstelsel kwam overigens weinig verandering.
De stichting van de Bataafse Republiek (1795) bracht een
radicale ommekeer in het staatsbestel, opgebouwd op de
beginselen van de Franse Revolutie. "Vrijheid, gelijkheid en
broederschap!" was de leus. Regenten werden afgezet en
vervangen door representanten van de burgerij. Schout en
schepenen van Castricum riepen op 9 februari 1795 alle
mannen boven 18 jaar bijeen in de kerk om een nieuw bestuur
samen te stellen. Schout Joachim Nuhout van der Veen hield
een indrukwekkende redevoering, waaruit de volgende passage:
Wij bewoners van het platteland, die gene Rechten in de Maat
schappij hadden, maar alle ongehoorde plichten moesten vervul
len, die onder de drukkendste lasten zuchten, en die in dubbele
mate draagen, die door de zoogenaamde Grooten wierden uit
gemergeld, als niets beduidende wezens verachtelijk behandeld,
en onder de voet getrapt, zonder ons daartegen te kunnen ver
zetten: wij, bewoners van het platteland herzeg ik, zullen nu ook
deelen in de heerlijke gevolgen van deze waarlijk gezegende om
wending van zaak en".
De representanten van het volk maakten later plaats voor een
gekozen municipaliteit die de functie had van de huidige
gemeenteraad. Een maire verving de schout.
genoemd,
;trict. Een
irschappen
In dezelfde keur vinden we ook een verbod om een
minderjarige op "bandingsregt" te zenden. Dit waren de
jaarlijkse bijeenkomsten van de inwoners waarbij de keuren
opnieuw werden afgelezen.
In feite veranderde er weinig op het platteland. Wel werd vanaf
die tijd geprobeerd een scheiding tussen bestuur, wetgeving en
rechtspraak aan de brengen. Ambachten werden zelfstandige
gemeenten die hun eigen bestuur kozen.
5