VAN LENNEPSOORD
Vanaf de Oude Schulpweg volgen we de Hoofdweg tot de
Oldenborghweg die we in noordelijke richting aanhouden door
het waterwinningsgebied. Waar dit gebied eindigt zien we
rechts een onverhard weggetje waaraan destijds "van Lenneps-
oord" (ook wel van Lennephoeve) heeft gestaan. Aan het einde
van het weggetje, om de hoek, ligt nog een van de afwateringen
die tijdens de ontginning werd gegraven. In die hoek stond van
Lennepsoord, een enigszins langwerpig gebouw van vrijwel
hetzelfde type als de Brabantsche Landbouw. Een welvarend
bedrijf is het nooit geworden. Zelfs is het nog dubbel bewoond
geweest; aan de Zuidkant n.1. door Lou Zonneveld en aan de
Noordkant door Engel Zonneveld (niet van dezelfde familie).
Engel Zonneveld heeft er met zijn gezin 35 jaar gewoond. Hij
werd in het dorp meestal Engel Boon genoemd, wat niet de een
of andere scheldnaam was maar z'n oorzaak vond in het feit
dat zijn moeder Trijn Boon heette en hij daarom Engel van
Trijn Boon werd genoemd om verwarring met zijn vele
naamgenoten te voorkomen. Ook de anderen hadden fraaie
bijnamen zoals Engel van Arie, Engel van Lou de Bulloper,
Engel van Ant Orie.
Onze Engel had naast zijn akkers aardappelen en erwten en zijn
schelpkar nog een bron van inkomen n.1. de funktie van
strandvonder. Hij moet een enigszins onverschillig type geweest
zijn. Tijdens de eerste Wereldoorlog was strandvonder geen
gemakkelijke baan, want de zee wierp niet alleen veel hout van
vergane schepen op het strand maar ook meerdere malen lijken
van omgekomen zeelieden. Het behoorde tot Engel's taak deze
naar het dorp te vervoeren voor een begrafenis op de Algemene
begraafplaats. Hij zeulde dan doodgemoedereerd het lijk op
zijn rug naar huis om het dan verder met paard en wagen naar
het dorp te vervoeren.
v
Van Lennepsoord 1830-1932 Tekening: Cor de Groot
HET COMMISSARISHUIS
Het van Lennepsoord achter ons latend nemen we de van
Oldenborghweg tot de Zeeweg waaraan links voor het
Kampeerterrein het Commissarishuis heeft gestaan. Ook deze
woning was in de ontginningsperiode voor agrarische doelein
den gebouwd met deze bijzonderheid dat de Heren Commis
sarissen van de landbouwonderneming er een eigen kamer voor
bijeenkomsten lieten inrichten. Het bedrijfje werd jarenlang
bebouwd door de familie Zonneveld, waarvan "Kees van Lou"
waarschijnlijk de laatste schaapherder in deze streek is geweest.
Zijn zoon Gerrit, ook wel "Grote Gert" genoemd, was de
laatste bewoner. Bij de opkomst van het strandbezoek in de
twintiger jaren zag Grote Gert daar wel brood in en zette op z'n
erf tafeltjes en stoeltjes waar men van de strandwandeling kon
uitrusten en met een biertje of een kogelflesje z'n dorst kon
lessen.
Het Commissarishuis 1830-1946
archief Werkgroep Oud-Castricum
In de oorlogsjaren kwam er een eind aan deze vredige
bestemming en werd het Commissarishuis door de Duitsers in
gebruik genomen. Kennelijk werd het totaal uitgewoond, want
kort na de oorlog in 1946 werd besloten het te slopen.
HUISJE VAN TEUN OOSTERMEIJER
Midden op het kampeerterrein, ongeveer waar nu het
openluchttheater is de z.g. Pan, stond in die dagen een klein
arbeidershuisje dat lange tijd werd bewoond door Teun
Oostermeijer. Hij was een vereenzelvigd man die, als men bij
hem aanklopte, meestal riep dat hij niet thuis was. Achter zijn
huisje had hij een groentetuintje dat echter bij de konijnen
bijzonder in trek was. Aangezien Teun toch wel wat groente
voor zichzelf wilde overhouden had hij met vlechtdraad een
omheining van ongeveer een meter hoog aangebracht. Als
desondanks een konijntje kans zag binnen deze omheining te
komen werd het door Teun met een bestraffend tikje en de
vermaning niet meer terug te komen aan de andere kant gezet.
Of deze handelwijze door dierenliefde werd ingegeven moeten
wij betwijfelen omdat een gebraden duinkonijn in onze
omgeving een gebruikelijk gerecht was. Meer voor de hand lag
dat hij niet door het verschalken van zo'n holbewoner de goede
verstandhouding met de eigenaar van het duinterrein en zijn
baantje in gevaar wilde brengen. En toch, het wemelde
letterlijk van de konijnen. De traditionele grote drijfjachten in
de wintermaanden waren niet afdoende om deze ongebreidelde
vermenigvuldiging in toom te houden. Er moest daarom ook
nog intensief gedolven worden. Dit was een bijbaantje waarvan
veel tuinders in de stille wintermaanden dankbaar gebruik
maakten.
De delvers werkten meestal afzonderlijk. Hun uitrusting
bestond uit een ongeveer twee meter lange enigszins kromme
stok, een schop en niet te vergeten het speciaal afgerichte
hondje. Konijnen graven een gang van ongeveer twee meter,
aan het einde waarvan ze een soort woonruimte maken, door
de delvers "de kamer" genoemd. Vanuit deze kamer maken ze
weer andere gangen, ook wel die doodlopen, om te vluchten of
bij onraad als schuilplaats te dienen. De delver begon met het
dichtstoppen van de ingangen met uitzondering van de gang die
naar de kamer leidde, waar het luid keffende hondje inmiddels
de aanwezigheid van konijnen had aangegeven. Dan werd met
het uitdelven begonnen waarbij de stok werd gebruikt om de
richting te peilen. Soms was de buit maar één konijn, maar niet
zelden vijf of zes. Een welgemikte tik achter de oren was
meestal genoeg om langoor naar de eeuwige jachtvelden te
sturen.
6