het genootschap. Elk nieuw voorgedragen lid onderging een
ballotage en na goedkeuring van de afgelegde proeven moest
deze de belofte tot geheimhouding afleggen en werd dan als
frater van het genootschap geïnstalleerd. De geheime betekenis
van de letters zou elk jaar veranderen; enkele motto's zijn
achterhaald: "Verstand volmaakt onze Wetenschappen,
Vriendschap geleidt onze Werkzaamheid, Verlichting doet ons
Werken, Vragen doet Weten".
Jan de Quack werd evenals zijn vriend B.A. Falleé kort na de
oprichting op 18 november 1808 als lid voorgesteld en op 9
december 1808 geïnstalleerd. Een jaar later op 8 december 1809
werd hij met grote meerderheid tot vice-president gekozen, op 9
februari 1810 was hij president. Een president was overigens
maar kort in functie; elke maand droeg deze zijn functie over
aan de vice-president en pas na 3 maanden mocht dezelfde weer
het ambt van president bekleden. Op 15 februari 1811 is hij
voor de 2e maal president. In 1822 is hij medeoprichter van de
afdeling 's Gravenhage en op 8 mei 1823 krijgt hij de medaille
van verdienste.
Door zijn functie als plaatsvervangend vrederechter in het
kanton Beverwijk in 1824 wordt hij lid van de afdeling
Alkmaar.
In de notulen van de vergadering van de afdeling Alkmaar
gehouden op 14 oktober 1824 kunnen we lezen dat de voorzitter
de frater de Quack als lid feliciteert en door alle leden "in eene
daartoe expresselij k vervaardigde dichtregelen met zang ver
welkomt, hetgeen door de frater de Quack in gepaste
bewoordingen dankbaar is aangenomen. De frater de Quack
vergaste daarop de vergadering op een door hem vervaardigd
dichtstuk ten onderwerp hebbende Het Graf".
In de afdeling Alkmaar was Jan de Quack een actief lid. Hij
trad vele malen op als president en was ook direkteur van het
departement Taal- en dichtkunde. Ter bevordering van het
maken van eigen werk werd door de moedermaatschappij
prijsvragen uitgeschreven. De winnaars ontvingen medailles in
diverse categoriën. Zo wist Jan de Quack als een van de
weinigen, een groot aantal keren met zijn werken in de
departementen Taal- en dichtkunde, Tekenkunde en Toonkun
de, een hoge waardering te oogsten; hij verwierf de daarbij
horende medailles en werd ook met goud bekroond. Een aantal
van zijn dichtstukken zijn opgenomen in de jaarboekjes van de
maatschappij V.W.; het laatste in 1852 getiteld "Raad aan
mijne medevisschers" na zijn dood opgenomen als hulde aan
zijn verdiensten voor deze Maatschappij.
Op het gemeentearchief Alkmaar is nog een prachtig gekalli
grafeerde ledenlijst van zijn hand aanwezig. Op deze lijst zien
we ook enkele Castricumse leden, met name Jacob Nuhout van
der Veen, zoon van de welbekende schout, in 1779 in Castricum
geboren en hier tot 1811 notaris. Jacob was vele malen
president van de afdeling Alkmaar en had ook enkele medailles
verworden. Verder is Bartholomeus Nicolaas Rommel, eige
naar van de herberg "de Rustende Jager" en grootgrond
bezitter te Castricum in 1824 lid geworden voor het vak
tekenkunde; Cornelis Schut, de schoolmeester, wordt in 1825
lid.
Commissaris van politie, commies en vrederechter
Jan de Quack is in 1811 commissaris van politie in Zaandam;
hij bekleedt dezelfde functie vanaf 12 december 1812 te Hoorn
en opnieuw vanaf 10 april 1813 te Zaandam, waar de
toenmalige burgemeester H. Gobel hem de verdediging
opdroeg van de beschuldigden van het oproer in dat jaar. Deze
verdediging werd hem echter niet toegelaten door generaal
Molitor, die de opstandelingen liet doodschieten.
Op 27 november 1814 wordt hij benoemd tot 2e commies bij de
afdeling Militaire Zaken van het Departement van Koophandel
en Koloniën; na enkele maanden wordt hij op eigen verzoek
ontslagen. Hij woont op de Kalvermarkt in Den Haag.
In datzelfde jaar 1815 aanvaardt hij op 16 november een
functie bij Binnenlandse Zaken, maar nu als le commies. Deze
functie zal hij 8 jaar bekleden tot zijn pensioen op 31 december
1823; hij is dan 54 jaar.
Al kort na zijn pensionering komt Jan de Quack - en nu voor de
rest van zijn leven - naar Noord-Holland; hij gaat in Beverwijk
wonen. Een zeer actief leven zal hem nog resten. Op 19
september 1824 wordt hij benoemd tot plaatsvervangend
vrederechter van het kanton Beverwijk. Dit kanton omvatte de
gemeenten: Assendelft, Beverwijk, Castricum, Heemskerk,
Krommenie, Uitgeest, Velsen, Wijk aan Zee en Duin.
Ruim 3 jaar later op 23 januari 1828 wordt hij benoemd tot
burgemeester van Beverwijk en op 10 maart daaraanvolgend
geïnstalleerd. Beverwijk telde in die tijd ongeveer 2200
inwoners.
Burgemeester van Castricum
Op 20 januari 1837 wordt Jan de Quack tot burgemeester en
secretaris van Castricum benoemd. Aan deze benoeming was
een zwarte periode in de geschiedenis van Castricum vooraf
gegaan. In het begin van 1836 was Pieter Kieft, hier
burgemeester en ontvanger van diverse belastingen door enkele
inwoners van Castricum bij de Officier van Justitie aange
klaagd voor het onrechtmatig heffen van extra belastinggelden
en het verduisteren hiervan. In de loop van 1836 volgen de
verschillende gebeurtenissen in deze zaak zich op: huiszoeking
bij Pieter Kieft - arrestatie - ondervraging van een aantal
Castricummers - veroordeling tot 5 jaar tuchthuisstraf en
openbare geseling op het schavot - hoger beroep - veroordeling
tot 5 jaar tuchthuisstraf en een geldboete van honderd gulden.
Al kort na de arrestatie worden er door particulieren verzoeken
gericht aan het Provinciaal bestuur om in de post van
burgemeester en secretaris te worden benoemd. Ook wordt eind
januari 1836 door de gemeenteraad en inwoners van Castricum
afb. 1Jan de Quack
13