28
en
op de
Afb. 2 Rechts Tante Sientje in de deuropening van haar huisje.
Zo verdween een complete woonwijk tussen de Beverwijker
straatweg, de Papenberg en de Kramersweg.
Door de sloop en de vordering van woningen kon een groot
deel van de Castricumse bevolking natuurlijk niet in ons dorp
blijven. In de jaren 1942 en 1943 werden vele duizenden
gedwongen geëvacueerd naar o.a. plaatsen in Groningen, de
Zaanstreek en ook in Limmen werden mensen ondergebracht.
De duinkant van ons dorp werd vrijwel geheel ontruimd, alleen
zij die er werkten, mochten er blijven wonen; dit gebied mocht
bovendien slechts bezocht worden door mensen met speciale
pasjes.
Deportatie mannelijke bevolking
Door de Duitsers werd de mannelijke bevolking tussen de 18 en
35 jaar gevorderd om in Duitslard werk te verrichten. Men
moest zich in Amsterdam naar het Centraal Station begeven,
waarna het de bedoeling was om in de trein naar Duitsland te
stappen.
Aangezien in Amsterdam niet gecontroleerd werd of men wel in
de trein stapte, was het mogelijk om vandaar te vluchten.
Enkele Castricummers hadden een vluchtplan bedacht, waarbij
sommige mannen op het perron van het C.S. opgepikt werden
om naar een onderduikadres gebracht te worden.
Onze plaatsgenoot Dorus Veldt had met zijn zonen een
vrachtvervoersbedrijfje en hadden van de bezetter vergunning
om in de oorlogsjaren vrachten te blijven vervoeren.
Zodoende waren zij in staat om door middel van dit
vrachtvervoer legaal in Amsterdam te komen.
De vrachtauto werd ergens in de buurt van het station
achtergelaten, die volgeladen was met groentekisten, waarbij in
het midden van de lading een ruimte was opengelaten.
De Castricumse mannen en voor zo ver er ruimte was ook wel
anderen, werden op het perron opgepikt en konden met van te
voren aangeschafte perronkaartjes het station een voor een
verlaten.
Door het weghalen van enkele kisten op de auto kon men in de
lege ruimte kruipen.
Men kon uiteraard niet naar huis terugkeren, zodoende was
eerst voor onderduikadressen gezorgd.Deze adressen werden
meestal in de kop van Noord Holland: "de Noord" gevonden,
waar men redelijk veilig was. Het vluchten lukte niet altijd en
kon ook niet altijd, vandaar dat regelmatig Castricumse
mannen in Duitsland terechtkwamen. Zo vermeldt een dagboek
uit de oorlogsjaren op 11 juli 1943: "Er zijn al 70 Castricumse
jongemannen in Duitsland".
Om de ondergedoken mannen op te sporen werden ook
regelmatig razzia's gehouden, waarbij het dorp werd afgegren
deld en de huizen stuk voor stuk systematisch werden
onderzocht.
Het huisje van Tante Sientje
Vaak konden de onderduikers niet gelijk naar "de Noord"
overgebracht worden, dan moest voor een tijdelijk onderdak
gezorgd worden.
Dat moest een onopvallende wat afgelegen woning zijn. Dat
van Tante Sientje voldeed aan deze voorwaarden. In haar
eenvoudige arbeidershuisje aan de toen nog landelijke,
inmiddels verdwenen Kooiweg was het veilig.
Degenen, die aanklopten, vonden de deur op slot, zodat
onderduikers even de tijd kregen om zich te verbergen
Insiders wisten de sleutel wel in de lage dakgoot te vinden.
Verschillende onderduikers hebben een of meerdere nachten in
haar huisje doorgebracht, voordat men verstopt in de
vrachtauto van Veldt overgebracht kon worden naar het
definitieve adres ergens in de kop van Noord Holland.
Voedselzorgen
De ontvangst bij Tante Sientje was altijd hartelijk en de
verzorging was goed. Voor de onderduikers was voedsel nodig.
Gelukkig waren er betrouwbare buren op een boerderij, die
zonder navraag te doen toch wel opvallende hoeveelheden melk
gaven, die dagelijks afgehaald werden.
Door de bezetter werd in verband met de voedselschaarste een
bonnensysteem ingevoerd. Aangezien deze niet aan de duizen
den onderduikers verstrekt werden, moesten deze "verzorgd"
worden. Door overvallen van knokploegen van de ondergrond
se werden uiterst riskante invallen gedaan op distributiekanto
ren en gemeentehuizen om deze bonnen te veroveren.
25