10 juli 1878
In de gemeenteraad is de verordening op het brandwezen aan
de orde. Jan Pietersz Kuijs merkt op dat het misschien
doeltreffender zal zijn, om het brandspuithuisje niet op de
Kramersweg, maar achter de school te plaatsen, vooral met het
oog op de moeilijkheid om de slangen te drogen. De voorzitter
merkt echter op, dat volgens de artikelen van de verordening er
iemand belast zal worden met het droog houden en onderhoud
van de brandspuit en dat de slangen na van de toren (van de
oude Pancratiuskerk) gedroogd te zijn in het huisje geborgen
zullen worden.
De afmetingen van het brandspuithuisje zullen worden: lang
4.35 m, breedte 2.85 m, hoogte zijgevel 3.0 m en nok 4.0 m.
Verder had het een toogvormige deur en 3 ramen.
In de verordening wordt de organisatie als volgt samengesteld:
1 adjudant brandmeester, 2 kommandanten, 5 kwartier
meesters, 4 pijpleiders en 2 werklieden. Verder 86
manschappen verdeeld in: 8 slanghouders, 64 pompers, 10
slangbewaarders, 2 assistent werklieden en 2 lichtdragers.
Het gemeenteraadslid Kuijs vindt het aantal manschappen te
gering en stelt voor de getallen te verdubbelen. De voorzitter
kan zich echter niet met de zienswijze van de heer Kuijs
verenigen en vindt dat dit grote aantal moeilijk zo niet
onmogelijk effectief is te organiseren; hij wijst op een plaats als
Beverwijk, waar men ondanks een groter aantal inwoners toch
gemeend heeft met veel minder manschappen te kunnen
volstaan.
Het voorstel van de heer Kuijs wordt echter met 3 tegen 2
stemmen aangenomen, zodat het totaal komt op 184 brand
weerlieden, waaronder 164 manschappen.
Verder vindt Kuijs dat in de verordening opgenomen moet
worden dat iedere kwartiermeester een of meer door hem
aangewezen klepperlieden moet uitsturen ten einde de dienst
plichtigen op te roepen.
Voor het verkrijgen van voldoende manschappen wordt de
leeftijdsgrens op 45 jaar gesteld, omdat het aantal manschap
pen onder de 40 jaar binnen de kom der gemeente te klein is
bevonden.
Wethouder Mooij stelt voor om 40 gulden op de onvoorziene
uitgaven van het lopende jaar te brengen in zake het paard van
Jan van Duijn.
De heer Mooij verhaalt hoe hij in maart toen loco-burgemees
ter zijnde, bij een paard toebehorende aan Jan van Duijn,
arbeider te Castricum, met de districtsarts Hengel eld uit
Hoorn geroepen werd; hoe de veearts het paard voor een
maand verdacht verklaarde en tegen hem (Mooij) zei, dat het
nergens mocht komen; hoe het paard kort daarop gestorven is,
hij onmiddelijk aan de veearts telegrafeerde, doch toen deze
niets van zich liet horen, hij het paard liet begraven, de tuigen
verbranden, de stal uitbreken, de krib vernietigen kortom alle
maatregelen, welke hij overeenkomstig de wet meende te
moeten nemen.
Drie dagen later kwam de plaatsvervangend districtsveearts
Lampe, die het paard weer liet opgraven en daarop verklaarde,
dat het geenszins aan kwade droes gestorven was. De kosten
groot 40 gulden van het begraven, vernietigen en uitbreken
konden nu niet meer door het Rijk vergoed worden.
De heren P. Liefting en S. Louter worden in de gelegenheid
gesteld om het recht van voetpad af te kopen. Het voetpad
lopende over hun gronden en bekend onder de naam van
"Vinkebaan" is volgens B en W niet meer noodzakelijk voor
de passage, omdat meestal de voorkeur aan de straatweg
gegeven wordt.
12 augustus 1878
Een verzoek wordt gericht aan de R.K. kerk te Castricum met
betrekking tot een nieuw armenhuis. Het armbestuur acht het
terrein bekend onder de naam Kerkeweide bij uitnemendheid
geschikt voor de bouw van het armenhuis.
Dit terrein is echter eigendom van de R.K. kerk; het
armbestuur stelt voor een gedeelte van dit land ter grootte van
19a en 19ca. af te staan in ruil voor de 2 stukken land
toebehorende aan de armen dezer gemeente en bekend onder de
naam van de Werfjes.
18 september 1878
Het verzoek van de burgemeester, gericht aan de bestuurders
van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (tegen
woordig N.S.) om het stationsgebouw te Castricum te
vergroten, is afgewezen. Het door de burgemeester opgegeven
aantal reizigers vanuit Castricum bedraagt 23.540 per jaar. Dit
aantal verdeeld over 365 dagen en 10 treinen per dag betekent
gemiddeld 6 reizigers per trein. Dit is geen argument voor de
bestuurders om de wachtkamer, groot 25 m2 te vergroten. Ook
is een nieuwe wachtkamer voor de le en 2e klasse en de huidige
wachtkamer voor de 3e klasse niet haalbaar in verband met het
gering aantal reizigers der le en 2e klasse (minder dan 9%).
7 november 1878
Door het overlijden van wethouder J. Schot vanger is tot
raadslid gekozen Jacob Brakenhoff. Het raadslid A. van der
Park wordt wethouder.
De raad besluit om het rijden met honden voor kar, wagen of
een ander voertuig te verbieden.
22 november 1878
Adrianus Dekker, beambte der gemeentesecretarie en waar
nemend ambtenaar van de Burgelijke Stand, verdient 75 gulden
per jaar. Hij verzoekt aan de gemeenteraad een hogere
jaarwedde, omdat de bevolking de afgelopen jaren aanzienlijk
is toegenomen.
S.P.A. Zuurbier