pel is niet de eerste in deze omgeving. Op het Hoogoventerrein werden eerder vier van dergelijke pottenstapels gevonden. De eerste bestond uit drie wat kleinere potten. De andere drie uit vier potten. Ook daarbij was sprake van een zeer "nauwe insteek". Het verdere terreinonderzoek De vondst van de pottenstapel was de aanleiding om ook de direkte omgeving aan een onderzoek te onderwerpen. Eerst werd het terrein op een diepte van ca. 50 cm gebracht waarna het "schaafwerk" kon beginnen. Tijdens deze opgravingen heeft Prof. Dr. E.H.P. Cordfunke (bekend van het archeolo gisch stadskernonderzoek te Alkmaar) het meet- en inteken- werk van de grondsporen verzorgd en later uitgewerkt tot een duidelijke situatietekening. Met gebruikmaking van deze tekening (afb. 7) zal de verdere inhoud van dit verslag konkreter voor te stellen zijn. Al spoedig kwamen de eerste bewoningssporen tevoorschijn in de vorm van kringvormige zwart/bruinachtige verkleuringen in het lichtere zand. Dit waren de zgn. "paalgaten". Sommige paalgaten waren zo duidelijk dat zowel het gat dat gegraven was om de paal erin te kunnen zetten, alsook de omtrek van het paalgat zelf, goed van elkaar te onderscheiden waren (zie afb. 6). fe ta) Afb. 6 Aftekening paal en paalgat Zo volgden meerdere paalgaten elkaar min of meer op regelmatige afstanden op en wel in twee rijen, die evenwijdig aan elkaar waren. Gezien de diameter van de paalgaten en de regelmatige afstanden onderling 2 m) en de evenwijdigheid van deze twee rijen zouden we kunnen aannemen dat deze paalgaten afkomstig zijn van de zgn. staanders, die in de behuizing stonden en de dakkonstruktie hebben gedragen. De afstand tussen de twee rijen staanders had een breedte van 4 m. Uit de richting van de paalgaten kon opgemaakt worden dat deze behuizing in de lengte naar het NO-ZW gericht was. Ook werden sporen teruggevonden van de buitenwanden, alhoewel deze grondverkleuringen minder duidelijk waren. De afstand tussen de wanden en de staanders bedroeg aan beide zijden ongeveer 1.25 m., zodat dit voor dit huis een totale breedte oplevert tussen de 6 en 6.50 m. We zouden uit de resultaten kunnen opmaken dat de wanden op de hoeken en aan de korte zijden rond naar elkaar toebogen. Aan één van de lange zijden waar de buitenwand zich moet hebben bevonden werden twee duidelijke paalgaten gevonden die mogelijk tesamen een zij-ingang hebben gevormd, (zie afb. 7, linksboven). De deuropening moet ongeveer 0.75 breed geweest zijn. De plaats van de waterput lag binnen de huisplattegrond en wel rechts tegen de korte ZW-wand. Het geheel van bewonings sporen lag ingesloten tussen twee kreken welke in N-Z richting lagen. Dergelijke kreken kwamen we ook al tegen tijdens de opgraving van september 1969. I1 55- Afb. 7 Situatieschets van de opgraving Toen werd het vermoeden uitgesproken dat deze kreken moesten dateren van voor deze bewoningstijd. Tot deze konklusie was men gekomen door de afwezigheid van aardewerkresten in de kreekvulling in een gebied dat overigens rijkelijk met aardewerk bezaaid lag. De nu gevonden kreken zijn niet op aardewerkresten gekontroleerd omdat buiten het gebied van de pottenstapel in het geheel geen aardewerk meer gevonden werd. De situatietekening (afb. 7) suggereert echter dat de huisplatte grond door de kreken doorsneden wordt. Dan zouden deze kreken na de bewoningsperiodes moeten zijn ontstaan. Voorts werd een rechthoekige houtskoolplek aangetroffen, dat zou kunnen wijzen op een stookplaats, welke we buiten het "huis" zouden moeten situeren. Resumerend zouden we kunnen konkluderen een gedeelte van een huisplattegrond opgegraven te hebben uit één van de eerste eeuwen van onze jaartelling. De gevonden afmetingen van dit drieschepig huistype stemmen overeen met opgegraven huis plattegronden elders, uit dezelfde periode (bv. Ezinge Gron. en Velsen). De lengte van dergelijke huizen kunnen varieren van 10 - 23 m (Ezinge) in Velsen zelfs tot 40 m. De pottenstapel zou zich daarin rechts bij de korte zijde van de behuizing hebben bevonden. In de linkerhand zijn sporen van paalgaten gevonden die kunnen duiden op een zij-ingang. De rechthoekige houtskoolplek zou op een stookplaats buitenshuis kunnen wijzen. De genoemde kreken zijn gezien de ligging van de behuizing zeker niet uit dezelfde tijd als de bewonings sporen. Wanneer het huis in volle lengte opgegraven had kunnen worden zou deze vrijwel zeker over de kreek teruggevonden kunnen worden. E. Mooij 18

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1979 | | pagina 18