Afb. 2
De opgraving en de gevolgde werkwijze
In de vroege morgen voorspelde het weer aanvankelijk niet veel
goeds door stilte en regen, doch het viel later mee. Om 10 uur
was het droog en rond 11 uur kwam de zon door en de zwarte
wolken dreven later voorbij zonder regen. Het werkplan werd
met de aanwezige leden, waaronder de voorzitter de heer N.
Veldt, die ook daadwerkelijk en enthousiast kwam helpen,
besproken en vastgesteld. Het onderzoek verliep daarop als
volgt.
Eerst werd het centrum van de krans van klei vastgelegd t.o.v.
de omgeving; het was gelegen in het uitgegraven rijwielpad
langs de Dokter de Jonghweg op de hoogte van huize de
Boogaert (afb. 1). Om een inzicht te verkrijgen in de opbouw
werd het raadzaam geacht voorshands alleen langs de
buitenzijde van de putmantel en wel aan de oostzijde een
ingraving te maken. De ontgraving werd laagsgewijze uitge
voerd om tijdig zoveel mogelijk bijzonderheden van de
buitenwand te kunnen waarnemen. Spoedig werd het zeker dat
het oude bouwsel een waterput was. Doordat het grondwater
voldoende was weggezogen kon gemakkelijk tot ruim beneden
de basis van de putwand worden ontgraven, welke diepte om 12
uur werd bereikt (afb. 2). Bij deze eerste ingraving bleek dat het
benedendeel van de put was opgebouwd van op elkaar
gestapelde kransen van blokzoden, waarop het bovendeel als
putmond was gemaakt door het vormen van een hoge kraag
van stugge stijve klei.
Er werd vermoed dat er zich aan de basis van het objekt één of
andere houten putkranskonstruktie zou bevinden, die bij zulk
werk kon worden verwacht diendende als steun voor het
plaatsen van de eerste kransen van zoden. Bij de eerste
ingraving tot beneden de putbasis kwam echter zulk een
steunsel nog niet aan het licht. Na de middag werd de oostelijke
buitenomtrek van de put verder vrijgemaakt en werd tijdens de
ingravingen de opbouw van de mantel bestudeerd, gemeten en
gefotografeerd en werd aandacht besteed aan de bodemver
schijnselen van de omringende grond. Nadat aldus de
buitenomtrek van de putmantel voor de helft was blootgeko-
men, werd van bovenaf laagsgewijze het gehele zuid-oost
kwadrant van de putwand weggenomen. Daarbij kon aandacht
worden besteed aan de vorm van de in de wand staande
binnenwaarts afgeschuinde blokzoden. Aan de basis van de
wand kon toen een hoek van een raam, bestaande uit gekapte
boomstammetjes, worden ontdekt dat blijkbaar als fundatie
voor de mantel had gediend. Na het zuid-oost kwadrant werd
dat aan de noord-oostzijde aangepakt; na het weggraven kwam
nu de helft van het houten raam bloot. Dit werd gereinigd,
gemeten en tijdelijk afgedekt om beschadiging bij het verdere
werk te voorkomen. Nadat de oostelijke helft van de putvulling
was verwijderd, kon het raam aan de basis geheel worden
vrijgemaakt en weggenomen (afb. 3). Om ongeveer 20.00 uur
werd de noodopgraving voltooid.
De putkonstruktie
Het onderzoek wees dus uit dat de put in drie delen kon worden
onderscheiden:
- aan de basis een ongeveer rechthoekig raam van vier bewerkte
en met houten nagels aan elkaar verbonden houten palen.
- als mantel een stapeling van zware op hun kant geplaatste
kleizoden met zomen van het oude humeuze vegatatieve
oppervlak.
- een min of meer cylindervormige dikke kraag van compacte
stijve klei als mondbeëindiging.
Het raam
Afbeelding 4 geeft de schets van de vier houten liggers, waaruit
het raam was opgebouwd. Deze palen waren van lichte
afmetingen in vergelijking met de zware dikke putmantel. De
enigszins kromme stukken waren flink aan vier zijden afgeplat
door bekapping; bij de hoekverbindingen was ongeveer de
halve dikte van het hout weggenomen, waardoor barsten waren
gevormd en de stukken dus wat men noemt "halfhout over
elkaar waren gekeept". De kruisingen waren bevestigd met
vertikaal ingeslagen houten nagels. De buiten de verbindingen
uitstekende stukken van de palen waren schuin afgewerkt. De
houtsoort was niet opvallend duidelijk en werd daarom niet
vastgesteld. Uiterlijk leek het hout nog geheel in de oorspron
kelijke staat te verkeren, doch de kwaliteit bleek zeer zacht te
zijn, waardoor bij het uitnemen enkele breuken niet konden
worden vermeden. Na het onderzoek werd kontakt opgenomen
met de heer G.D. van der Heide van de afdeling Oudheidkun
dig Bodemonderzoek van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpol-
ders, die zeer bereidwillig toezegde in Ketelhaven de houtstuk
ken te willen ontvangen om te trachten ze goed te conserveren.