Rekonstructie St. Pancratius-kapel
stellen hoe oud een monument is. Voor de St. Pancratius zijn er
maar enkele te noemen, namelijk 1520, 1634 en 1724. Alle
overige data, genoemd in verscheidene geschriften, hebben
slechts zijdelings op het kerkgebouw betrekking. Men kan
aannemen dat in Castricum al heel vroeg een christelijke kerk
gesticht werd. De kerkelijke geschiedschrijver Van Heussen,
die echter wat betreft de oorsprong van de verschillende
parochies niet altijd juist is, dateert Castricum al in de 10de
eeuw. Men kan niet aannemen dat er invloed vanuit het
nabijgelegen klooster Egmond is uitgegaan; in de verschillende
lijsten van de aan Egmond onderhorige kerken komt Castricum
niet voor. Waarschijnlijk is Castricum ouder en heeft het dorp
zijn zelfstandigheid kunnen behouden tegen de zin van de
monniken. De kroniekschrijver van de abdij spreekt in zijn
Tweede leven van St. Adelbert met wrevel over de Castricum-
mers, die naar aanleiding van een geschil over de waterkering in
1080 aan de abdij bewoners kwamen vertellen wat zij van hen
dachten.
Hoe de eerste kerk er heeft uitgezien, kan men opmaken uit de
opgravingen bij de laatste restauratie gedaan. Vermoedelijk
was het eerste gebouw van hout: een rechthoekige ruimte voor
de gelovigen met een kwadraatvorming koor voor het altaar.
Deze oudste plattegrond vindt men nog bij verscheidene
andere bedehuizen terug, waar de eerste steenbouw deze vorm
overnam. Dit is waarschijnlijk ook het geval te Castricum. Van
twee zijden kan het oorspronkelijke romaanse bouwwerk
beïnvloed zijn wat structuur en vormgeving betreft: vanuit het
zuiden (de Rijnstreek en Vlaanderen) of vanuit het noordoos
ten: Oostfriesland via Westfriesland. De zuidelijke invloed is
echter wel het meest belangrijk geweest, want bij invloed uit het
noordoosten zou men ongetwijfeld de oude baksteen (klooster
mop) in ruimer mate hebben toegepast, evenals die daar
veelvuldig door de monniken-bouwlieden gebakken en gebruikt
werd voor hun kerken en kloosters. Vanuit het zuiden was de
benodigde tufsteen gemakkelijk aan te voeren via de vele meren
en waterwegen, terwijl met de aanvoer van deze materialen
ook meestal de bouwlieden meekwamen en met hen het
stijleigen der streek van herkomst. Zo kwam de tufsteen, een
steen van vulkanische oorsprong met een prachtig grijsbruine
kleur en levendige structuur, via de stapelplaats Nijmegen uit
Maria-Laach, In het zuiden zijn nog vrij veel kapellen te
vinden, zodat onze Pancratiuskerk vrij nauwkeurig is te
reconstrueren, vooral wat het metselwerk betreft. Analoge
gevallen vinden wij bijvoorbeeld te Audergen in Lachapelle
Sainte Anne (11de eeuw), te Lillois in Saint Gertrude (1050), te
Neerangel in Saint Jean Baptiste (1150) en te D'Hottemont in
Saint Bertuin (1050). Omdat de steenbouw zo geheel aansluit
bij de oorspronkelijke houten kapel, zal de kerk met de vroege
koorvorm toch wel stammen uit de eerste helft van de 11de
eeuw. Ook de zeer simpele funderingaanleg wijst in die
richting. We vinden op slechts 80 cm. onder het maaiveld en de
oorspronkelijke vloer in het schip der kerk een aanleg van
tufsteenblokken ter breedte van 180 cm. en 30 cm. dik, waarop
zonder enige versnijding de gevel ter dikte van 90 cm. en een
hoogte van 6,5 m. boven het maaiveld rust. De fundering ligt
op het zandbed van de geestgrond. In de praktijk der eeuwen is
deze eenvoudige opzet absoluut voldoende geweest om het
bouwwerk tegen verzakkingen te beschermen. Dat er later toch
zettingen van belangrijke aard hebben plaats gevonden, vindt
zijn oorzaak in het feit dat de bewoners van het dorp blijkbaar
niet tevreden waren na hun dood op het ruime kerkhof rond de
kerk een plaatsje te vinden, doch tot onder de muren der kerk
begraven werden, zodat de ontstane holle grafruimten na
enkele jaren inkalfden en de grond onder de fundamenten
wegliep, met alle gevolgen van dien. Daarbij komt nog dat het
verwerken en vermetselen van natuursteen in die vroege tijd
anders plaats vond dan later. Vooraf zij nog even vermeld dat
de hierboven genoemde tufsteen in de vroege middeleeuwen in
ons land ingevoerd, trachiet tufsteen is, afkomstig van de
noordelijke en noordoostelijke oever van het Laachermeer in
Duitsland. Deze bruingrijze tuf heeft een apart karakter en is
duidelijk te onderscheiden van andere tufsoorten o.a. leuciet,
die ten zuiden en westen van het Laachermeer werd gedolven.
Al spoedig na de middeleeuwse bouwbedrijvigheid toen er
weinig behoefte meer bestond aan tufsteen (omdat deze
verdrongen werd door andere natuursteensoorten), is de
ontginning bij het Laachermeer gestaakt. Het is daarom
gemakkelijk na te gaan, hoe men verbouwingen uitgevoerd
heeft, omdat daarbij gebruik is gemaakt van een geheel andere
4