WW-
soldaten off varentvolck doen, ten waere eenige siecken tegen
cloecke gesonde wisselen". Het doel van de reis moest geheim
blijven. Op 4 april 1643 vertrekken zij van Ternate en begint de
ontdekkingsreis. De opperstuurman van de Castricum Cornelis
Jansz Coen houdt vanaf deze dag zijn journaal bij, wat tot in
details de reis beschrijft. Dit journaal werd na terugkeer in
Batavia aan de bewindhebbers in het vaderland opgezonden. In
de opening van het journaal lezen we: "Beginnende van
Ternaten alwaer van daen wy op den 4 April anno 1643 t'seyl
syn gegaen. Godt verleen ons geluck ende voorspoet, dat onse
reys mach gedien tot welstant onser Ed.Heeren Meesters ende
voortplanting synder gemeynte Amen."
Zware storm
Commandant Vries deed uiterste pogingen om zijn opdrachten
te vervullen. Na het vertrek van het eiland Ternate kwam hij op
20 mei bij het eerste Japanse eiland Hatizyo Zima, welke door
hem "Ongeluckich Eylant" werd genoemd. In een zware storm
was de Castricum naar de kust van dit eiland geslagen. Het
grote anker ging verloren, daarna brak het inmiddels
uitgeworpen tuianker; ze lagen nu op nog geen pistoolschot van
de branding en klippen. Van het plechttouw, waaraan het
laatste anker was bevestigd, was reeds een streng gebroken -
alle hoop was opgegeven. In een laatste poging probeerden ze
na het kappen van het plechttouw met de schoverzeilen van de
wal af te komen, wat wonder boven wonder gelukte. Van de
Breskens was geen spoor meer te bekennen, ze wisten niet of hij
vergaan was of niet. Het hoge ronde eiland noemden ze
toepasselijk het ongelukseiland. Op 22 mei bereikten zij de kust
van Japan; zeilend langs de kust in noordelijke richting kreeg
de Castricum op 6 juni de zuidpunt van Hokkaïdo (kaap
Erimo) in zicht. Vervolgens zeilden ze langs de zuidoostkust
van Hokkaïdo, langs het eiland Sikotan en Iturup (door hen
Staten eiland genoemd), totdat zij de straat bereikten tussen de
eilanden Iturup en Urup.
Compagnies Land [eiland Urup]
Aan de zuidwest kust van het eiland Urup lieten zij op 20 juni
het anker vallen. Nog diezelfde dag werd de prauw en de boot
uitgezet om de diepte te peilen en om aan land te onderzoeken
of er drinkwater was te halen. Aan land werd geen teken van
menselijke bewoning aangetroffen, wel liepen er enkele vossen,
die in 't geheel niet schuw waren.
Zij bleven enkele dagen voor de kust voor anker liggen en
maakten dagelijks tochtjes om het land wat te ontdekken, te
onderzoeken of het ook bewoond was en of er waardevol
gesteente aanwezig was. Er werden enkele hutten van
boomtakken aangetroffen, waarin een menselijk geraamte en
een doodshoofd lag, het land werd niet meer bewoond. Op de
3e dag werden grote hoeveelheden water aan boord gebracht en
werden ook behoorlijk hoeveelheden grondmonsters van
metaalachtig gesteente meegebracht om later aan de Gouver
neur en de Raden van Indië te vertonen. Bovendien werd door
de Commandeur een houten kruis op een berg geplaatst,
13