Kaap "Kastrikum" deel van een Russisch eiland
Kaap Kastrikum
Op een gedetailleerde kaart van het gebied ten noorden van
Japan trof ik de naam "Kastrikum" aan, welke gegeven was
aan de noordkaap van het eiland Urup. Dit eiland maakt deel
uit van de Koerilen, een keten van eilanden liggende tussen
Japan en Kamsjatka, een oostelijke provincie van de Sowjet
Unie. Het gebruik van de naam van ons dorp was aanleiding
om eens verder te zoeken in archieven naar de mogelijke
achtergronden van deze naamgeving en welke relatie bestond
met het dorp Castricum. Het eiland bleek in 1643 ontdekt te
zijn door de Nederlander Maarten Gerritsz Vries, die een
ontdekkingsreis maakte met de schepen "Castricum" en
"Breskens" naar Tartarije (oude naam voor noordelijk deel
van China) en op zoek was naar de Goud - en Zilvereilanden.
Maarten Gerritsz Vries vond weliswaar niet de begeerde
eilanden, waar het goud en zilver voor het opscheppen zou
liggen, maar bracht het voor die tijd nog onbekende gebied ten
noorden van Japan in kaart en meende bij de ontdekking van
Urup het westelijke deel van Amerika ontdekt te hebben. Dit
land nam Vries in bezit voor de Verenigde Oostindische
Compagnie en noemde dit Compagnies Land. Ongeveer 150
jaar later werd dat gebied door de grote Franse ontdekkingsrei
ziger La Pérouse aan de hand van de kaarten van de Hollanders
opnieuw bevaren. Hij had grote bewondering voor de
nauwkeurigheid, waarmee dit gebied in 1643 zonder technische
hulpmiddelen in kaart was gebracht.Uit waardering noemde La
Pérouse de noordkaap van het eiland Urup kaap "Kastrikum".
In het navolgende verslag vindt U meer bijzonderheden over
deze ontdekkingsreis, de aanleiding van de expeditie, de
tegenslagen tijdens de tocht, over het schip Castricum en iets
over het huidige eiland Urup.
De Goud- en Zilvereilanden
Goud was reeds in de oudheid een begeerd metaal, dat door
zijn speciale glans grote aantrekkingskracht op de mensen
uitoefende. Vanaf de tijd van Alexander de Grote was men er
heilig van overtuigd, dat ergens een land moest bestaan, waar
het goud, dat elders zo moeilijk gevonden kon worden, bij
wijze van spreken voor het oprapen lag. Dit Goudland leidde
een hardnekkig legendarisch bestaan en de opwindende
verhalen hierover prikkelden de fantasie van op avontuur
beluste personen en stimuleerden de ondernemingslust van
gelukzoekers. Omstreeks 20 na Christus wordt al geschreven
over de geheimzinnige eilanden Argyre en Chryse, welke voor
een belangrijk deel uit goud en zilver zouden bestaan en
gezocht moesten worden bij de monding van de Indus. De
beiden eilanden duiken in de volgende jaren regelmatig in de
literatuur op en zij worden later in de 12e eeuw ook op kaarten
aangegeven. De vage mededelingen worden steeds duidelijker.
Marco Polo meldt in zijn reisverhaal aan het einde van de 13e
eeuw het land Cipangu, dat bekend was door zijn goudrijk
dom. De paleizen van de regerend vorst waren met dikke platen
goud bedekt. De Portugezen waren van mening dat het
begeerde gebied ten oosten van Malakka gezocht moest
worden. Rond 1520 zijn enkele Portugezen op zoek gegaan,
maar nimmer weergekeerd. Daarna werden herhaaldelijk
tochten naar de geheimzinnige eilanden ondernomen door
Spanjaarden en Portugezen maar steeds zonder resultaat. In
1611 werd een grote expeditie uitgerust ten einde de betreffende
eilanden te ontdekken. Het doel van de reis werd geheim
gehouden; de aanleiding was de grote vraag naar goud onder
meer ter betaling van de kostbare huurlegers. De koning van
Spanje had opdracht gegeven voor deze ontdekkingsreis. De
Hollanders hadden echter kennis gekregen van de geheime
opdracht, doordat enkele Hollandse schepelingen aan boord
van het Spaanse schip aan het praten waren geslagen. De reis
werd vanuit Japan begonnen, maar moest door onwil van de
opvarenden worden afgebroken.
Hollandse expedities
Ook binnen de Verenigde Oostindische Compagnie werd sterk
aangedrongen op het doen uitrusten van een Hollandse
expeditie naar deze belangrijke eilanden, welke gezocht
moesten worden op 371/2 N.B. op een afstand van 380 tot 400
mijl beoosten Japan. Pas in 1639 werd besloten tot de expeditie
en op 2 juni van dat jaar begon onder bevel van Mathijs
Hendriksz. Quast met de schepen "Engel" en "Gracht" de
ontdekkingsreis naar de Goud- en Zilvereilanden. Door slechte
weersomstandigheden, vele zieken en doden aan boord moest
deze reis vroegtijdig gestaakt worden. Op 1 jan. 1640 kwam
Commandeur Quast weer terug in Batavia en bracht hij verslag
uit aan de Gouverneur - generaal: de expeditie had niet tot het
gewenste doel geleid; de helft van de bemanning was gestorven.
Wel had hij een tamelijk groot zeegebied doorkruist, waarvan
het bewijs geleverd geacht kon worden, dat de begeerde
eilanden niet in dit gebied te vinden waren.
Persoonlijk was Quast van mening, dat de Goud- en
Zilvereilanden naar het rijk der fabelen verwezen moesten
worden. Ook de Gouverneur - Generaal was van mening dat
van nieuwe ontdekkingsreizen moest worden afgezien. In
Amsterdam dacht men er echter anders over: op 11 september
1640 namen de Heren Zeventien het besluit tot uitrusting van
een nieuwe expeditie.
Voorbereidingen voor de ontdekkingsreis
Het bleek niet mogelijk een nieuwe ontdekkingsreis uit te
rusten vóór 1643, maar op 23 jan. 1643 schreef de Gouverneur -
generaal aan de bestuurders van de V.O.C. te Amsterdam, dat
een nieuwe expeditie was gepland. Aangewezen waren de fluit
"Castricum" en het jacht "Breskens" onder leiding van de
ervaren Schipper - commandeur Maarten Gerritszoon Vries
met de uitgebreide opdracht om de onbekende oostkust van
Tartarije, het koninkrijk Cathaija, de westkust van Amerika en
vooral om opnieuw de Goud - en Zilvereilanden te ontdekken.
Cathaija moest een koninkrijk zijn in Tartarije, van grote
rijkdom en gelegen aan de Chinese Oceaan. Het bestaan van
dit land werd ontleend aan de 13e eeuwse beschrijving van
Marco Polo. De vele pagina's tellen instructie, welke Vries vóór
de reis kreeg overhandigd, bevatte adviezen over de te nemer,
route, informatie over de heersende winden, zeekaarten van
gebieden, die bij eerdere ontdekkingsreizen reeds in kaart
waren gebracht, instructie over de benadering van onbekende
volken, de opdracht om alle kusten, bochten, baaien, rivieren
en eilanden te beschrijven en in kaart te brengen, de godsdienst,
zeden en gewoonten van de nog onbekende volken te noteren,
monsters van hun goederen mee te nemen etc. De onderkoop
man van Castricum moest met een Tartaar (chinees) en een van
11