~=i
7 JU-
HOVtN
poonsNEoe--|r
B M
OOOA3NEOC
t
Afb. 4 steunraam onder de wand van blokzoden.
De putwand
Deze wand op het raam als benedendeel van de put had een
hoogte van 0.67 m. De diameter van het geheel was 1.82 m; de
dikte van de wand was ongeveer 0.50 m en was opgebouwd uit
5 lagen van in kransen geplaatste zware blokzoden waaraan de
zoom van het oude vegetatie-oppervlak als een bruine humeuze
band was te zien. Aangezien deze blokzoden t.o.v. hun
voormalige natuurlijke stand in het terrein waar ze werden
ontleend "op hun kant" waren geplaatst, tekenden de zomen
zich af als min of meer vertikale strepen in de wand. De scherpe
afscheiding van het oude oppervlak was door het humusgehalte
donkerbruin. Gezegd moet worden dat er bij het bouwen met
dit toch niet bijzonder vormvaste materiaal keurig maat werd
gehouden. De laagdikten van de zodenkransen wisselden
slechts tussen 13 en 14 cm. De moppen klei waren wigvormig
afgestoken en naast elkaar gevoegd. Deze "maatvastheid" van
werken kon steeds worden gekonstateerd. Het is wel duidelijk
dat met zulk een zodenstapeling een massieve konstruktie werd
verkregen, die goed de druk van de omringende grond kon
weerstaan.
De putmond
De putmond werd aangetroffen met een hoogte van gemiddeld
0.43 rri. De bovenrand op een hoogte van 0.58 m - N.A.P.
bevond zich 0.92 m beneden het recente maaiveld. Mogelijk
heeft de mond in zijn oorspronkelijke staat wat hoger gereikt,
maar grondbewerkingen uit de laatste eeuwen hebben het
loopvlak uit het begin van de jaartelling verstoord. De klei van
de mond leek men van een andere plaats gehaald te hebben; het
was een meer compacte geelgrijze stijve soort waarin bruine
ijzerverbindingen door roestvorming zich aftekenden. Het kan
zijn dat ze wat droger en wat meer vormvast dan de zoden
werden aangebracht (afb. 5).
De putvulling
De vulling waarmede de put na verval was volgeraakt leverde
geen indrukwekkende zaken op. De inhoud bestond uit
brokken grijze klei vermengd met stukken humus van zoden en
donkere grond. Gelukkig zat er ook een goede inheemse
randscherf in op 0.20 m boven de bodem die goed paste in het
Friese goed van de 2e/3e eeuw dat te Castricum werd
gevonden.
Opmerkingen
Tot besluit moet worden opgemerkt dat bij het onderzoek een
oudtijds gevolgde werkwijze kon worden vastgesteld met een
maatvoering en kennis van materialen waaruit een routine en
een zeker vakmanschap zich aandiende. Nagenoeg gelijke
konstrukties werden vooral ook bij de opgraving in 1941 van
een Friese woonplaats uit de eerste eeuwen van onze jaartelling
bij het niet ver afgelegen Dorregeest (gem. Uitgeest) gevonden.
Daardoor lijkt het aanvaardbaar te denken aan bepaalde
gespecialiseerde personen in de oude Friese gemeenschap, die
zich, als dit nodig was, bezig hielden met de hier beschreven
wijze van bouwen. Dit soort putten maken was zeker geen
allemanswerk.
A. Schermer.
S&1S PUTMOND VAN STIJVE GEELSOUZE KlEi 1'l'jllIII 5 LANEN VAN HLEIBLOKZOOGN
319 DONKERE AARDE VAN PUTVULLING BH HUMEUZE BROKKEN VAN ZODEN S SCHERF
2253 KLCIQAOEKEN U 'll BOVEN6ROND VAN GRAUWE ZANDEN I. Jsi nwn ZAND
EZ3 HORIZONTAAL GELAAGDE GEELBLONDE ZANDEN HET SCHELPGPUIS SCHELPJES
l_RJ BLAAUWCRUG ZAND 953 HUMEUZE LAAGJES IN NET ZAND SL s RROEFESLEUF
Afb. 5 doorsnede van de put
Voor de verdere uitbreiding van de verzameling en de inrichting
van het museum stelt de werkgroep veel belang in voorwerpen
weike met het Castricum van gisteren te maken hebben.
Een telefoontje aan een van de bestuursleden is voldoende.
10