Toen we terug kwamen om 4 uur vroegen de bazen
Berg en Kotalla: ’Wie viele sind tot?. Ik verstond niet
veel Duits maar dat begreep ik wel. Hoeveel zijn er
dood?’ Geen één, antwoordde ik. Dodelijke blikken
in mijn richting ’Domme Hollander, verdomde joden
vriend en andere termen waren mijn deel.’ Zonder
eten en drinken werd ik om 5 uur ’s middags in het
kippenhok (de Rozentuin) opgesloten. Dit was een kaal
stuk grond van 3 x 8 meter wat je van alle kanten kon
zien met een hoog hek er omheen.
Met alleen klompen, puttees en een oude legerbroek
aan en een hemd met daarover een jas zonder knopen
maar met een stok door de knoopsgaten om hem
dicht te houden, stond ik daar. Het werd donker en
koud en van vermoeidheid ben ik ’s nachts voorover
in de sneeuw gevallen. Nog een geluk dat ik niet opzij
was gevallen tegen het hek aan, want daar zetten ze
Half januari 1943 zijn Jan Klaver en Michiel Smit
overgebracht naar Kamp Vught bij Den Bosch.
Dit kamp was nog in aanbouw en er waren nog weinig
zaken op orde. Vader Klaver was al die tijd met een
advocaat uit Schagen druk bezig om de mannen vrij te
krijgen. Ze waren onder het militair gerecht geplaatst.
Door ze onder de burgerechter te brengen werden ze
uit het kamp ontslagen, maar werd Jan later nog wel
veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf.
We kwamen als een van de eersten in Kamp Vught.
In Amersfoort was het niet best maar hier was het nog
veel slechter. Bijna geen eten en het water was niet
te drinken, er stierven veel mensen. Op een zondag
middag werden nummers omgeroepen, ook de mijne
(Haftlinge 2704) en het nummer van Smit (217). Aan
treden bij de Schreibstube (het bureau) was het bevel.
’s nachts stroom op heb ik horen zeggen. Dat weet ik
overigens niet zeker. Om 4 uur ’s morgens, hebben ze
me er uitgesleept en naar de barak gebracht. Ik was
ijskoud en mijn benen waren bevroren. Ik had het ge
luk dat we in barak 6 nog een klein beetje met elkaar
ophadden. Want hoewel ze niet hadden verwacht dat
ik het zou overleven, hadden ze toch nog wat stukjes
brood en water voor me bewaard. Uit een andere
barak kwamen twee artsen die ter dood veroordeeld
waren naar me kijken, zij hebben mijn benen die
spierwit zagen met hun blote handen net zo lang warm
gewreven tot mijn bloed weer begon te stromen. Aan
hen heb ik het te danken dat ik nog lopen kan.
Maandagmorgen, wachten en wachten, geen idee
wat er gebeuren ging. Tot ik een iemand luid hoorde
zeggen: ’Natuurlijk gaan jullie naar huis. Weet je dat
dan niet’? Naar huis, naar huis? Weer een ander kamp
had ik in gedachten. Naar huis, maar dan moet Smit
ook mee dacht ik. Doch die man was zo ziek en zwak
,die kon niet meer lopen.
Ik weer terug naar de barak.’Wat moet jij hier?’, vroeg
de bewaker ’Ik heb hier iets vergeten’.
antwoordde ik. ’Jij kan niets vergeten zijn, want er is
hier niets van jou’, zei de bewaker toen.
Hoe het precies gebeurd is, weet ik niet meer maar ik
o: c
X'
C t f er*
Kamp Amersfoort.
De kaart van Jan naar huis.
De Rozentuin in Kamp Amersfoort.