Zo was het leven op de boerderij. De koegang was nauw verbonden met de woonkamer, waar ons gezin in de winter leefde. Als de kamerdeur openging, zag je de koeien op de stallen staan en dat voelde heel vertrouwd. Wij noemden de koeien bij namen: Maartje, Anne, Grietje, enzovoorts. Geluiden waren vertrouwd. Zelfs in de nacht. Het loeien, 't stampen en 't slaan met de staarten drongen door tot in de bedstee. In de winter werd 't jongvee geboren en wij zagen uit naar dat kleine beest, wat net bij moederkoe vandaan kwam en stond te lidderen in het stro. Wij aaiden het en het hoorde er weer bij. Na al het winterse gebeuren kwam het voorjaar. De dorsdeuren gingen wagenwijd open. Vogels die daar hun nesten gebouwd hadden, vlogen uit. De poes hing over de rand van de zolder en haar kindjes keken mee. Het was of moederpoes wilde zeggen: 'Zie je mijn kroost! Ze zijn geboren op de hooizolder'. De jonge kalfjes gingen voor het eerst de wei in en huppelden van blijdschap over elkaar heen. De koeien keken onwennig. Ze knipperden met hun grote ogen in het zonlicht. Onze mannen werkten als paarden. Ze boenden en schrobden de stallen en de dors schoon. Het wittelen van de stallen was vrouwenwerk. Met plezier werden mooie schelpen neergelegd en kruiken met gouden regen prijkten op iedere stal. We verhuisden naar zomerverblijf 'het staltje'. Het leven onder één dak was voorbij. Wij genoten van het voorjaar. Van het groen en de bloesems aan de bomen. Zo leefden wij van het ene seizoen naar het andere. Alles onder één dak

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

't Is mooi weest - 't Veld, Zijdewind | 2017 | | pagina 7