„Het is koppiestoid", zei de boer, die van het land afkwam, tegen de vakmensen die bij hem de boel aan
het repareren waren. Achter de boer liepen ze door de koegang naar voren, waar toen in de jaren vijftig
een nieuwe woonkeuken was gebouwd met de subsidieregeling van die tijd. Een behoorlijke kookgele
genheid hadden de meeste boerderijen toen nog niet, maar met inlevering van een stal kreeg men toen
een aardige vergoeding en een hoop gemak voor de boenn. In de zomertijd werd in de schuur of wel de
boet gekookt, waar ook een waterkraan was. In de wintertijd werd op een tafeltje in het achterom vlak
achter de koeien gekookt.
De koffiekommen stonden op de tafel klaar en ook een kannetje melk en de suikerpot. Bij ieder kopje lag
een dubbel stik brood met een plakje kaas er tussen. Moeder de huisvrouw zat aan tafel met haar hoofd
tussen haar handen en zei tegen haar man: „De koffiepot staat op het lichie, dus je ken ze zo intappe.
Tussen de koppies in het midden zat de jongste spruit op de pot met de broek op de hielen en verspreid
de de welriekende geur van verse stront. „Jantje heb poept, hoor Jaap", zei de vrouw toen en vader Jaap
tilde Pietje van zijn troon. Het kind brulde als een varken dat gekeeld werd. Op de koegang spoelde vader
met z'n grote handen de knul met een straal koud water zijn kont af. Zo mochten wij dan nog even
genieten van de heerlijke reuk uit dat mooie geëmailleerde potje dat voor onze neus stond.
Dit is een waar gebeurd verhaal hier op het platteland. Deze dingen gebeurden toentertijd en
we vonden het nog gewoon ook.
Koppiestoid