gezichten zag en ook het fluisterend gekwebbel zo
onderling, dan kon je er zo een film van maken.
Op zondag na de mis was het kerkplein zoiets als een
marktplaats, ook een bekende plaats om bepaalde
boodschappen over te brengen. Het was een soort
beursplein. Vrouwen wisselden eerst een hoofdknikje
naar elkaar en dan was het: „Oh ja, dat is ook zo. Ik
wilde je nog effies vragen of jouw dochter niet erus
een daggie in de week boi ös te werk ken komme."
Zulke verzoeken of vragen werden daar uitgewisseld.
Ook de boeren en de bouwers deden dit zo onderling.
Nu leven we in het digitale tijdperk en is het kerkplein
als marktplaats verleden tijd. Dat is wel jammer,
want zo had men toen veel meer en leukere, sociale
contacten met elkaar. Vooral in het voorjaar was dit
een plaats om allerhande boodschapjes en verzoeken
te doen. Om in de avonduren bij iemand aan te klop
pen, moest je toch wel voor acht uur wezen, want bij
de boeren was het ook al vroeg bedtijd. Zij moesten
immers weer vroeg op. Vooral in het voorjaar en in de
zomermaanden waren het lange werkdagen. Daarom
moest de tijd goed besteed worden.
Dan was menigeen er niet van gediend om zomaar
even onverwachts te gaan buurten of om visite te
ontvangen.
Doordeweeks om twaalf uur luidde de kerkklok het
angelus. Dan ging de school uit en zag men menig
arbeider snel fietsend naar huis gaan voor de mid-
dagpot. Persoonlijk heb ik tijdens het koppen van
bollen of het rooien van aardappelen meegemaakt, dat
sommigen aan het luiden van de klok konden horen
wie de klok aan het luiden was. Dan zei de een: „Oh,
Antje op 't Veld heeft haast" en een ander wist: „Neel
trekt aan het touw."
Als 's middags om drie uur de klok werd geluid, bete
kende het dat er iemand was overleden. Dit noemde
men dan overluiden of uitluiden. Er is mij toentertijd
verteld dat dan de ziel naar de hemel ging van diegene
die was overleden. Als die man of vrouw 's nachts was
overleden, moest die ziel nog een hele tijd wachten
voordat hij weg kon, dacht ik dan. Voorheen kon men
aan de tijd van het luiden opmaken of het een eerste,
tweede of derde klas uitvaart werd. Kort luiden was
derde klas, even langer tweede en behoorlijk lang
eerste klas, dus kassa. „Zo, die krijgt ook zijn laatste
hemd aan", werd er wel eens gezegd. Dit was een
spottende opmerking. Het was vroeger de gewoonte
dat het zogenaamde laatste hemd bij de uitzet hoorde.
Als het hemd te lang was, werd het omgeslagen, want
stel dat je bij de opstanding over dat hemd struikelde
en dan ook nog eens viel. In het oosten van ons land
was het bij de boeren de gewoonte dat de planken
voor de doodskist boven de eerste koe, die op stal
stond, klaar lagen. De eerste koe was in die tijd een
huwelijksgeschenk van de bruid.
Toen waren er nog geen rouwkaarten. De verre familie
kreeg dan bericht per postkaartje. Als het een sterfge
val was en iemand vlug verwittigd moest worden, werd
ook wel gebruik gemaakt van een telegram. De naaste