op 18 maart 1477 koopt men 15 yh geers (ongeveer
0,3 ha) en 2 rietaanwassen te Oude Niedorp, op 13
januari 1478 zes geersen en 4 snesen land te Oude
Niedorp, op 19 december 1481 drie geersen land
van Symon Aerntszoons te Oude Niedorp en op 12
januari 1492 nog eens vier geersen, op 19 september
1491 10 geersen land van Aernt Janszoons te Oude
Niedorp. Begijnen waren vrouwen die leefden als
alleenstaanden en deel uitmaakten van een soort vrije
lekengemeenschap binnen de rooms-katholieke kerk.
Ze legden geen eeuwige geloften af behalve die van
kuisheid. In tegenstelling tot degenen die tot de vaak
gesloten kloosterorden toetraden, mochten begijnen
hun persoonlijke bezittingen en rechten behouden.
Velen waren dan ook eigenares van hun huis.
Abbehorn
De AWN, de archeologische werkgroep, van Schagen
heeft in 2011 achter de boerderij van de familie Paauw
aan de Rijdersstraat nummer 121 onderzoek gedaan
op de locatie van een oude hofstede, een monumen
tale boerderij. Uit de grondvondsten concludeerden de
deskundigen dat die plaats al in 1400 werd bewoond.
Deze hofstede lag bij een stuk land dat in verschil
lende aktes uit de 17e eeuw Abbehorn werd genoemd.
Een hom is een hoek(je) land. Abbe komt van abba
of abbé en dat betekent vader of hoofd, abt van een
abdij. Abbehorn is dus een stuk land in het bezit van
een abdij.
Zuijlebosch
Sommige abdijen stonden al in de 15e eeuw onder
invloed van de abdij van Egmond en de Heren van
Egmond. Slot Zuijlen bij Utrecht werd bijvoorbeeld in
leen gegeven aan een van de Heren van Egmond in
ruil voor militaire bijstand en belastinginkomsten. Een
eigenaresse van slot Zuijlen, Eleonora van Borssele,
wilde in de 15e eeuw het slot Zuijlen, waaronder ook
de landerijen „De Vennik aan de Zijdewind" verkopen
aan Jan van Egmond. In een archiefstuk uit de 16e
eeuw staat geschreven: „De Heren van Egmond tot
Zuijlen als eigenaars van het land tussen de Vennik
en de Westermoerbeek." Het is dan ook opmerkelijk
dat ten noordoosten van Abbehorn een perceel land
ligt dat Zuijlebosch werd genoemd. In de abdij van
Zuijlen, die behoorde bij het slot Zuijlen, verbleven
kloosterlingen die cisterciënzers of bernardijnen
werden genoemd. Bij deze orde behoorden ook
geestelijke zusters met de naam cisterciënzerinnen of
bernardinnen en broeders met als naam cloostercens.
Deze kloosterorde was in 1098 door Robert van
Molesme opgericht in de abdij van Citeaux, een plaats
iets onder Dijon in Frankrijk. De naam cisterciënzers is
afgeleid van de Latijnse naam van Citeaux: Cistercium.
In het begin van deze kloosterorde werd Bernardus
van Fontaines abt en werd een toonaangevende
geestelijke. Daarom werden deze kloosterlingen ook
naar hem vernoemd: bernardijnen en bernardinnen. In
het begin van de 13e eeuw had de orde meer dan 500
kloosters. Die stonden niet alleen in Frankrijk, maar
ook in België, Duitsland, Spanje, Italië en in Nederland.
Zo werden kloosters gesticht o.a. in Rinsumageest
(Friesland), in Bolsward, Heusden (Utrecht) en
ntoüHw s/oor
oud& of hooge
kerckhoff
fage - -
k&rckhofi
- romm®/*50£*h-
ktet/ne
basch 1
zuijkibosch
ge
mm
tmege of lage
k&rckhoft
abbm
horn
abbehorn -
rommmtlaosch
Veldnamen uit de 17e eeuw in het noorden van de
Kostveriorenpolder.
Het habijt van Cisterciënzerinnen bestond uit een lang wit kleed,
een zwarte scapulier en een zwarte riem. Als hoofddeksel droegen
ze een zwarte sluier.