Soms zijn die huismiddeltjes uit grootmoederstijd waar, maar vaak ook niet. Bij de vaklui waren en zijn er dingen die hielpen, maar ook verklaarbaar waren. Een timmerman of een schilder die hars aan zijn handen had gekregen, vond dat kleverige spul zeer lastig. De simpele oplossing voor dit probleem had hij zelf in de hand: even met zijn hand door zijn hoofdhaar wrijven en opgelost was het probleem, mits hij natuurlijk haar had. Door de stoffen in zijn haar werd het kleverige spul verwijderd en zijn haar had er ook geen gevolgen van. Metselaars en of timmerlieden die een wondje aan hun hand of vinger hadden, strooiden er een beetje cementpoeder op. Het bloeden werd gestelpt en de wond ging ook niet ontsteken, want het cement werkte zuiverend. Als de schilder bij het snijden van glas of bij een ander ongevalletje zichzelf had verwond, deed hij er dadelijk wat zachte zeep op. Dat deed wel pijn, maar het had wel resultaat. Omdat deze man met giftige stoffen zoals loodwit werkte, kon hij infectie voorkomen. Maar nu mag ik niet de huismiddeltjes die er tegen allerhande kwaaltjes waren, niet vergeten. Met deze middeltjes was het vaak geloven of was het bijgeloof: of het middel hielp of het ging vanzelf over. Ieder mens had een hekel aan wratten vooral als ze op een plaats zaten, waar het voor een ander in het zicht waren. Er waren heel veel middeltjes om wratten te bestrijden. Men kon de wrat bijvoorbeeld met ochtendwater, dus urine, nat maken of je kon heel simpel je wrat voor een dubbeltje verkopen aan een familielid. Als je meerdere wratjes had, dan moest je net zoveel knopen in een zwart draadje garen maken als je wratten had en dit dan onder de drempel van een deur leggen, waar je dagelijks overheen liep. Maar het probaatste middel was: de wrat in aanraking brengen met het lijk van iemand die pas overleden was. Had je koorts van de malaria dan moest je een pis sebed levend doorslikken. Als je dit diertje in een ouweltje doet, dan merk je het niet eens. Dit was ook een middel tegen keelpijn of een keelontsteking. Of je moest een blad van een rode kool op de borst leggen en deze met gesmolten kaarsvet vast smelten. Zo kon men de kou uitzweten. „Baat het niet, dan schaadt het niet", zei een goede kennis. In de ene broekzak had hij een kastanje tegen reuma en kiespijn. In de andere zak zat een worteltje van de helmkruidplant tegen de aambeien en dan niet te vergeten de rozenkrans. Dan waren er natuurlijk ook nog de geluksbrengers in de vorm van een konijnenpootje, een hoefijzer of een klavertjevier. Een ongeluk kon je voorkomen door het afkloppen op een houten tafelblad. Wintertenen of winterhanden waren ook heel goed te genezen met het al oude bekende middel van het ochtendwater. Tijdens het douchen kun je dan lekker op je poten pissen. Zo heb ik gehoord dat een boer een stuk van de nageboorte van een koe, die gekalfd had, aan de binnenkant van de staldeur spijkerde. Als je een wondje aan je hand had, moest je de wond of het gezwel over de nageboorte strijken, want dat had een geneeskrachtige werking. Nu in de twintigste eeuw zul je denken dat de mensen toch wel ontwikkelder waren geworden en deze middeltjes voor fabels hielden. Maar nee hoor, nu lopen ze met geneeskrachtige stenen in hun zak. Misschien zien we nog wel eens dat iemand nu werkelijk zijn broek strooit. En wat denkt u van de schakelarmbandjes met de genezende, magnetische stralingen. Aanstonds heeft iemand er ook nog één om zijn poten, zo had ik eens gedacht. En ja hoor, de goede man beweerde dat hij er heel veel verbetering aan heeft ondervonden. Was dat tussen zijn oren of in zijn hoofd, als je het maar gelooft, want dan alleen helpt het. Wonderdokters en kwakzalvers blijven bestaan. Het is nu maar net wat je ervoor over hebt, want geloven is toch maar een raar ding. Persoonlijk heb ik iemand gekend die een versleten heup had. Hij kon bijna niet lopen en leed behoorlijk veel pijn. Op advies van de dokter moest hij geopereerd worden en daar zag hij natuurlijk net als een ieder tegen op. Hij schafte toch maar eerst de fistelpot aan, want je kon maar nooit weten. „Dut is heel goed spul", zei hij. „Geeft T niet inwendig, dan wel uitwendig!" Ga jij daar maar eens antwoord op geven. In grootmoederstijd had men een tortelduifje in een kooitje boven de deur hangen. Dit voorkwam gordelroos, werd toen beweerd. Een ding is zeker waar: bijgeloof bestaat en blijft bestaan. Kwakzalvers kosten geld en soms heel veel. Het doet lijfelijk geen zeer, maar wel in je portemon nee. Je moet er wat voor over hebben om niet in zo'n griezelige spreekkamer te komen met die rotluchtjes en met die man in een witte jas met een stuk tuinslang om zijn nek. Brrrr. En stel je voor dat je je moet uitkleden. Daar moet je niet aan denken! Misschien weet u nog wel meer middeltjes, dan houden we ons graag aanbevolen. Baat het niet, schaadt het niet, is het gezegde. Een bewonderaar. Waar of niet waar?

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

't Is mooi weest - 't Veld, Zijdewind | 2014 | | pagina 30