6 lang werken. Twee Jannen was wel eens lastig. Als ze in hetzelfde vertrek waren heette de een kleine Jan en de ander grote Jan. Kleine Jan was de jongste, maar stak wel iets boven grote Jan uit. Om bij de boerderij te komen, moesten er een aantal damhekken geopend worden, wat omslachtig was, maar de onderduiker vond het fijn, want als er Duitsers zouden komen, had hij meer tijd om weg te komen. Bovendien sloeg de hond aan als er bezoek kwam. Hij zat er best veilig. Om in het levensonderhoud te voorzien pakte Jan alles aan. Hij moest enorm wennen aan het werk op de akkers. Wieden en schoffelen, spitten, koolplanten zetten, sloten uitbaggeren, aardappels poten en rooien, alles was nieuw. En zwaar. Hij schrok van het enorme tempo waarin gewerkt werd, op het platteland. De aardappelrooikampioenen namen het tegen elkaar op, een competitie waar Jan de kunst van afkeek. Het duurde geen maand of hij werkte met de beste en snelste werkers op. Rond Zijdewind, Waarland, de Slootgaard (die Sloeierd genoemd werd), maar op een gegeven moment moest ook uitgeweken worden naar de Wieringermeer. Broer Arie kwam ook naar de Noordkop en gezamenlijk fietsten ze rond vijven naar de boer waar ze soms ,,in het aangenomen werk" aan de slag gingen. De boeren daar gunden hun werkers nauwelijks een koppie thee bij de schaft. Rangen en standen werden goed duidelijk gemaakt aan de arbeiders. De betaling was heel gering, hetgeen Jan slecht aanstond. Als een ander ook maar een beetje meer betaalde, was hij zo weer vertrokken. Rond zessen reden ze weer naar huis, hele horden vonden werk in de polder. Gaandeweg kreeg hij wat vet op de botten, want hij werd een geziene gast als arbeider. Hij had zijn plek opgeëist op ,,de bouw" (naam voor een akker destijds) en hij kon steeds meer overweg met hoe de mensen hier met elkaar omgingen, hoewel hij nog steeds wel wat moeite had met het rauwdouwerige. Op zaterdag middag, als hij vanuit de Wieringermeerpolder naar Zijdewind was gefietst, ging hij door naar de Wormer, waar zijn was werd gedaan. Daar betaalde hij voor, zodat Neeltje Aal een bijverdienste had; hij sliep dan thuis. Zondagmiddag reed hij dan terug, maandag weer aan de slag. Zo ging dat een tijdje, totdat hij een paar keer in een café kwam. Biertjes smaakten daar best, maar belangrijker was dat er muziek gespeeld werd. Het geluid mocht dan niet meer uit de radio komen, maar de Amerikaanse sound van Big bands werd in cafeetjes nagespeeld. Er kon op gedanst worden en Jan vond het ge-wel-dig. Hij werd een goede danspartner en meisjes hadden dat goed door. Hij kon makkelijk verkering krijgen en fladderde van de een naar de ander. Totdat hij Maria Dekker tegen kwam, wier roepnaam Riek werd. Andere koek. Hij viel als een blok voor haar en de verkering werd serieus. Als Jan op woensdagavond in Waarland de week kwam „doorzagen", werd binnen vaak net de afwas gedaan en Jan bleef buiten staan. Minutenlang, soms in de regen. Want als er in het gezin Dekker gezongen werd, klonk uit al die kelen een indrukwekkend geluid, meerstemmige zang. Eenmaal binnen was de sfeer na het zingen heel anders. Dirk Dekker en Geertje Klaver hadden 14 kinderen; discipline heerste en hard werken ging voor alles. Van links naar rechts: Cor Mak, Aaldert, Corrie, Arie, Jan, Jansje en Klaas.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

't Is mooi weest - 't Veld, Zijdewind | 2014 | | pagina 17