geboren in huize Jonker op de Strobuurt. Net als in
elk gezin waren er ook wel eens een paar nare dagen
of weken. Maar over het algemeen ging het goed. Er
moest natuurlijk behoorlijk aangepakt worden. Met
moeder Agie op Zijdewind ging het minder goed. Zij
geraakte behoorlijk ziek en werd bedlegerig. Vader
Cor had het behoorlijk druk: zijn timmerbedrijf en de
winkel en een zieke moeder. Huishoudelijke hulp was
er wel, maar om alles zo goed mogelijk draaiende te
houden was niet makkelijk. Twaalf december 1924
kwam moeder Agie te overlijden: een droeve en zware
dag voor vader Cor. Na enige tijd heeft Cor zijn zoon
Gert het voorstel gedaan om hier te komen met zijn
gezin. Dan kon hij het huis en de winkel overnemen.
Zelf ging hij dan in het huisje, dat erachter stond,
wonen. Dat was ook nog bezit van de familie Jonker.
Voor de warme prak ging hij bij Gert en Geertje te
gast. Gert en Geertje vonden dit een goed voorstel
van vader, want zij zagen wel dat ze hier niet konden
blijven. Antoon Ruiter had ook al enige verkering en
die had vermoedelijk wel zijn plan om hier te gaan
wonen, want dit spul was toch eigendom van zijn
vader. Dus behield deze buurt toch zijn buurtwinkel.
Zo was het inmiddels 1926 toen deze verandering
plaatsvond: de familie Jonker naar Zijdewind. Gert
ging weer terug naar zijn geboortehuis. Het winkeltje
was een echt haal- ofwel buurtwinkeltje. Er moest dus
wel wat bijgespit worden om een redelijk bestaan te
hebben. Gert heeft toen een paar bunder bouwland
gehuurd, want het tuindersbloed zat er bij hem nog
in. Zijn land mocht bekeken worden: het zag er altijd
netjes en schoon uit. Ook zijn producten werden door
de veiling en de opkopers ten volle gewaardeerd.
Moeder Geertje had zo haar werk met het gezin,
de winkel en opa Cor. Die is later toch helemaal
inwonend geworden. Op zondagmiddag kwam de
jeugd van Zijdewind bij Geertje om hun zondagscent
te besteden. Geertje was gek op kinderen en gaf dan
ook meestal meer dan dat ze te besteden hadden.
Dat wisten al die rakkers en ze liepen daar dan ook
mee te pochen tegen de andere kinderen. Waar zij
het vandaan had, kon ik niet achterhalen. Maar op
zaterdag was het bij haar tompoucendag en dat was
al vlug in het hele dorp en omgeving bekend. Dan
waren er verse en zeer voordelige en bijzonder lekkere
tompoucen in de aanbieding. Sommige kinderen
spaarden hun „zundigscentje" op om bij Geertje zo'n
lekkere tompouce te kopen. Het was wonderbaarlijk
dat een klein kruideniertje een speciale verkoopdag
had van tompoucen, terwijl er vier bakkers op het
dorp werkten en woonden: bakker Ruiter, Konijn,
Bleeker en Beemsterboer. Die begrepen er ook niets
van, maar Geert flikte het. Jantje Ursem had al een
paar weken zijn zondagsgeld heel secuur opgespaard
om zo'n bekende, lekkere tompouce te kopen. Toen
dan eindelijk de dag was aangebroken om dit lang
begeerde gebak te halen, werd hij vreselijk teleur
gesteld, want de gehele voorraad was uitverkocht.
Ontroostbaar en huilend kwam hij thuis. Geertje, die
het ook begrootte voor deze knul, had hem evengoed
wat toegestopt met de woorden dat ze volgende week
er eentje voor hem bewaren zou. Dit verhaal vertelde
Nel Ursem, de vrouw van Jan Wijn. Na verloop van tijd
is ook moeder Geertje overleden en is vader Gert naar
Maria Mater verhuisd, dat toen nog nagelnieuw was.
Zo is dan ook weer een bekend en historisch winkeltje
met veel verhalen uit het dorpsbeeld verdwenen. Ik
kon aan het eind van dit schrijven weer aan de koffie
bij Vincent en Ans op het laatste stuk Zijdewind.
Kaartersrondje in Maria Mater van links naar rechts Bierman, Bakker, Zuster Ansfrida, Gert Jonker en Plijter