Het begrootte Marie dat deze vriendelijke knul nog
steeds niet aan de slag kon komen en ook omdat hij
er aardig en humoristisch uitzag. Nadat Marie hierover
met haar vader had gesproken, is vader Willem zelf
een paar maal naar deze veiling gegaan en kwam
ook al rap met Arie in contact. Hij zag wel wat in deze
knul en wilde hem een kans geven. Hij is eerst bij
de moeder van Arie langsgegaan en heeft met haar
gesproken. Hij vertelde dat hij het wel wilde proberen,
want hij dacht hier wel wat in te zien. Op het veilingter
rein had Willem ook al ontdekt dat Arie heel gemak
kelijk een vrachtwagen kon draaien en insteken zonder
dat hij enige ervaring had. Thuisgekomen in 't Veld
zei hij tegen zijn vrouw: „Zo Jantje, hier heb je een
kostganger." Moeder Jantje was eerst wel verbaasd,
maar haar man kennende was dit gauw over en werd
Arie dadelijk in de huiselijke kring opgenomen. Op de
zolder bij de oudste zoon Jan werd de slaapplaats van
Arie toegewezen.
Arie was er al gauw thuis. Als moeder Leegwater
's morgens riep: „Jan en Arie, opstaan." Dan riep
Arie terug: „JANUARIE." Zo was moeder Leegwater
ook begonnen om Arie iedere morgen een bord met
roggepap voor te zetten, want dit was volgens haar
goed voor de zenuwen van een mens. Dit kregen haar
zoons ook, want moeder Jantje vond dit veel beter dan
havermout. Wel moest zoon Dik om de dag naar bak
ker Portegijs om een pond roggemeel te halen. Nu was
het bij de Leegwaters al een gezellig gezin, maar Arie
bracht hier ook veel humor in. Zo stond hij eens met de
vaatkwast boven op de aanrecht om het gezin te zege
nen en sprak met zijn zware stem Latijnse woorden en
besprenkelde zo het gezin Leegwater dat aan tafel zat.
Hij had een handdoek om zijn hals als een hoog, wit
boord geknoopt.
Bij Leegwater was men zeer tevreden. Arie had zich
als een goed en betrouwbaar chauffeur op de vracht
wagen waargemaakt. Tijdens de lange ritten naar het
buitenland voelde hij zich heer en meester over de
wegen die door de wielen werden verzwolgen. In de
wegrestaurants werd hij al gauw een bekende verschij
ning. Met een altijd opgeruimd humeur kwam hij dan
binnen en werd er door eenieder hartelijk begroet.
Arie was eens een avondje naar de kermis in Niedorp
geweest en kwam vrij laat thuis. Vader Willem, die
nog aan tafel zat, zag aan het gezicht van Arie dat die
niet zo vrolijk stond. „Je kijkt niet zo vrolijk", zei Willem
toen Arie binnenkwam. „Zou ik denken", zei Arie, „ik
heb zeven bekeuringen gehad van zo'n jong snotpoli-
tiemannetje." „Zeven", zei vader Willem, hoe kan dat
nou?" „Geen achterlicht, geen wit spatbord, geen voor
licht, geen bel, geen belastingplaatje, ik was volgens
hem dronken en ik wou hem ook een slag voor z'n
kop geven." Nu werd vader Willem toch wel een klein
beetje pissig, want hij was nog wel de wethouder van
deze gemeente. Daarna moest hij ook weer bar
lachen om het komische gebeuren en om het smoel
werk van Arie.
Zo kwamen de jaren veertig met veel narigheden
dankzij onze buitenlandse buren. Voor de transpor
teurs werden het moeilijke tijden. De benzine was
op de bon en wat ze kregen, was onvoldoende, want
alles was immers in die tijd voor de Duitse weermacht.
We waren al een tijdje onder de bezetting van die gas
ten die hier zomaar waren komen aanwaaien zonder
enige kennisgeving vooraf. Er was weinig vervoer en
alles was veel duurder en schaarser. Arie was eens
een weekje uit het zicht en de vrienden en buren
waren van gedachte dat hij ergens anders werk had
gevonden. Zo werd al eens gegist dat hij hier of daar
ander werk had en daarom in een kosthuis moest ver
blijven. Groot was de verbazing in 't Veld, toen op een
vrijdag een visboer op een bakfiets het dorp inreed op
een en riep: „Zoute haring, panharing." Van ver hoorde
men hem al. Toen hij dichterbij kwam, herkenden ze
Arie verkleed als visboer. Met een brede lach bracht
hij zo zijn waar aan de man. Zijn stem galmde over het
hele dorp. De hele omgeving hoorde hem tot ver in
de omtrek. Arie is nooit een echte visboer geworden.
„Zwemmen en laten leven", sprak Arie, „want dit is ook
maar droog brood." Later is hij ook nog straatzanger
geweest. In andere dorpen in de omgeving heeft men
hem wel eens op straat gezien en gehoord. Hij ver
kocht zo gestencilde liedjes aan de liefhebbers.
De humor zat hem in het bloed Zo heeft hij eens een
tamme postduif geschilderd in allerhande felle kleuren,
als een papegaai zo bont. Of dat beest ooit gevlogen
heeft, vertelt de geschiedenis niet.
De gasgenerator was in opkomst en Leegwater was
de eerste hier in de omgeving die zo'n ding had aan
gekocht. De behandeling en het gebruik van deze
helse machine, die op de auto vlak achter de cabine
was bevestigd, vroeg wel wat kennis om ermee om
te gaan en om de boel rijdende te houden. Arie was
hiervoor de juiste man, zoals hij al vaak had bewe
zen, want wat zijn ogen zagen en zijn oren hoorden,
maakten zijn handen. „Die knul heeft veel talenten",
zei menige monteur die hem had meegemaakt met
technische mankementen of storingen. Alles op het
gebied van auto's en machines had zijn aandacht.
Zo kon hij vol studie staan kijken naar een simpel
spitmachientje die bij een tuinder de grond voor de
plantenbak loswoelde. Zijn ogen glinsterden als hij
zo'n trekkertje op twee wieltjes zag en je zag hem
denken. Een dorskas heeft hij ook nog zelf gehad.
Daarmee ging hij in de oogsttijd de boer op.
Inmiddels zocht hij ander werk om aan de kost te
komen en probeerde zo om voor zichzelf te beginnen.
Als het maar machinaal was en pufte en pruttelde.
Dan zag je Arie staan te glimmen als hij de boel
weer aan de praat had. Hij had veel werk met zijn
dorskas, want iedere boer of bouwer had wel een paar