De volgende dag je fouten echt te zeggen." Vanaf dat moment vond ik biechten bij pastoor Van der Burg schitterend. Je hoefde vaak niets te zeggen, je hoorde een mooi ver haal en je had toch gebiecht. Na een wel zeer drukke dag liep de pastoor de trap op en plofte in zijn stoel. Gelukkig had de pastoorsmeid al een borrel op de tafel klaargezet. Toen hij eraan nipte, dacht hij aan de biecht van Arie, zo'n klein jaar gele den. Arie bekende toen dat hij appels uit de boomgaard had gestolen. Hij herinnerde zich nog dat hij de biecht stoel uitstoof, de deur van de penitentenkant openrukte en Arie aan zijn oor de biechtstoel uittrok. Hij sleepte hem door de kerk naar het schuurtje dat bij het kerk hof staat. Daar stopte hij de zondaar in met de deur op slot. Hij had hem de hele middag laten zitten zodat Arie alle tijd had om zijn zonden te overdenken. On dertussen was de pastoor in slaap gevallen en werd hij gewekt omdat het eten op tafel stond. Na het eten had hij nog een receptie in Zijdewind. Hij reed in zijn T-Ford naar het café van Blankendaal. Hij parkeerde, zoals hij altijd deed, zijn auto op het pad van Dirk en liep de zaal in. Hij feliciteerde het bruids paar en dronk een paar glazen. Na afloop zei hij tegen een aantal jongens dat hij de sleutel van zijn auto kwijt was. Daarom vroeg hij aan ze of ze zo vriendelijk wil den zijn om zijn auto naar de kerkenstal in 't Veld te du wen. Dat konden ze de pastoor toch niet weigeren. Zelf ging hij achter het stuur zitten en zes jongens duwden de auto naar de kerkenstal. Daar aangekomen stapte hij uit en bedankte de jongens voor de zware klus. De monstratief haalde hij de autosleutel uit zijn zak en liet dat triomfantelijk aan de jongelui zien. Grinnikend liep hij naar de pastorie, zakte na deze zware dag in zijn stoel onderuit in een diepe slaap. Deze dag zou het niet zo druk worden. Bovendien deed de kapelaan de vroegmis. Misdienaar Arie was deze morgen weer keurig op tijd. Door een ongelukje op school kon hij niet zo goed meer afstanden schat ten. Toen hij op het altaar de hoge kaarsen ging aan steken, raakten de grote pluimen die vlak bij de kaar sen stonden, in brand. Gelukkig konden de kapelaan en de koster de brand blussen. Op deze dag kon hij meer aandacht aan zijn grote liefde besteden. Zijn auto, een echte T-Ford, was alles voor hem. Hij was daarom de parochianen zeer dank baar omdat zij voor dit moderne vervoermiddel hadden gezorgd. Het Christoffelbeeld op de dop van de radi ator had hij zelf aangeschaft en daar was hij trots op. Het maakte de auto af. Dat hadden ze ook bij Peere boom in Nieuwe Niedorp gezegd. Deze garage had im mers de auto geleverd. Sommige parochianen vonden het vreemd dat protestanten de auto hadden geleverd. De pastoor liep naar de kerkenstal en deed de auto deur open. Wat zag hij daar liggen? Snel raapte hij het op. Het was een condoom. Had die dekselse Jan uit Zijdewind hem in verlegenheid willen brengen? De pastoor stopte dat ding gauw in zijn zak om het thuis weg te gooien. Hij heeft er nooit een woord over gezegd maar die Jan uit Zijdewind ook niet, want dan zou hij verraden dat hij het gedaan had. Toen de pastoor de auto uit de kerkenstal reed, liepen er al een paar jongens naar hem toe. Hij vroeg of ze zin hadden in een ritje. Nou, dat wilden ze natuurlijk wel. De pastoor reed dan vaak naar de Kampen via de Westerweg want dat was vanaf de Kolonie lekker kron kelig. Hij maakte het rondje niet te lang want hij wist dat het buurjongetje Jan al klaar stond met een emmer water en een spons. Hij liet Jan zoals altijd zijn gang gaan. Zijn auto zou na een paar uur weer glimmen. Hij liep terug naar de pastorie met een grote groep jongens achter hem aan. Bij een hoopje uitwerpselen van een paard bleef hij staan en gooide wat centen en stuivers in de hoop. Vervolgens wreef hij met zijn schoen het geld nog een beetje dieper in de stront. De kinderen doken met hun handen in de platgetrapte plak. Terwijl zij om dat beetje smerig geld vochten, liep de pastoor grinnikend naar de pastorie. Hij herinnerde zich dat hij een half jaar geleden bijna hetzelfde op het ijs had gedaan. Vroeger was bij de kerk de kerken- gracht. Aan de westkant lag er een weggetje, een pad dat naar de boerderij van Dorus Meester achter in het land liep. In de winter, als het een paar nachten had gevroren, vlogen de schooljongens al over het ijs. Ze gingen „skosse trappe". Ook de pastoor kwam kijken en gooide wat losse centen verspreid over het ijs. Jongelui waren in die tijd ook gek op geld want ze kon den dan een snoepje kopen. Maar als twee jongens tegelijk het ijs opgingen, zakten ze meestal erdoor. De pastoor had dan schik en stond dan te „schuddebui ken" van het lachen. Vlak bij de pastorie werd hij aangeschoten door de vrachtschipper die hij al veel langer kende. Deze was in de eerste wereldoorlog in Aalsmeer gelegerd en leerde in die tijd de pastoor uit het naburige dorpje De Kwakel kennen. De schipper had op zijn vrije zaterdag een dubbelloops jachtgeweer geleend en had daar mee twee houtduiven geschoten. Hij vroeg of de pas toor die wilde hebben. De pastoor was verzot op wild en zei dat ze maar naar de keuken moesten worden gebracht. Na het eten en een heerlijk borreltje zakte de pastoor even weg in zijn stoel. Hij droomde over een cadeau tje voor de misdienaars. Met sinterklaas mochten zij een mand in de pastorie zetten. Hij vulde die dan met snoep, koek, speculaas, taaitaai en marsepein. Hij deed wel meer voor de kinderen. Met sintmaarten reed hij naar het eind van Zijdewind om de misdienaars maar ook andere kinderen op te halen en thuis te brengen. Toch vond hij dat hij iets meer moest doen. Hij moest op korte termijn voor die lieve kinderen toch maar een reisje naar de speeltuin in Halfweg regelen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

't Is mooi weest - 't Veld, Zijdewind | 2006 | | pagina 7