Ik, weduwe, was vier weken in Duitsland. Mijn moeder zei tegen me: „Bepje, jouw man is gestorven, maar weet je wie zijn vrouw ook gestorven is? Peter Romer zijn vrouw. Die is hier om jou geweest. Die kwam vra gen hoe het met jou was. Die wist dat jij ook weduwe was. Vandaag of morgen komt die man weer." Hij kwam inderdaad op zondagochtend na de hoog mis. Ik was met mijn kind naar de mis geweest. Peter Römer had zes kinderen en een brood- en banketbak kerij in Düsseldorf. Die kwam weer om mij. Mijn man was overleden en zijn vrouw was overleden. Peter had beter geboerd dan ik. Hij had zes kinderen, ik had er eentje. Ik zei: „Nee hoor Peter, ik denk er niet aan. Zes kinderen en mijn kind erbij, dat zijn er zeven om op te voeden. Bovendien ben je tien jaar ouder." Dus die ging teleurgesteld weg. Mijn vader en moeder zeiden: „Ze heeft gelijk, dan kan ze beter weer teruggaan naar Holland." Dus dat was af. Hij is trouwens nou ook al overleden. Ik kon daar in Daun niks vinden en na vier weken heb ik alle spullen weer gepakt. 1 e'evtfer,. Maar fijn, Arie wilde trouwen. Ik zei: „Arie, we hebben nog de tijd." Ik was anderhalfjaar huishoudster bij hem en dacht: „Wat moet ik met die man? Weggaan kan ik niet meer, al die meubeltje in huis, alles was van mij." Toen zijn we getrouwd. Buren en Kolkman waren de getuigen. Het werd een heel mooi feest met alle buren, familie van Arie, Jan Ursem met zijn vader en moeder en nog veel meer mensen. Jan Ursem zijn moeder was een halve zuster van Arie. Het was een volle zuster van broer Jan uit Castricum. Arie was enigst kind. Halfzus ter, halfbroer. Nou, negen maanden later had ik een Rietje in de wieg. Het had nu geen drie jaar geduurd. Ik had een heel mooi leven, een groot stuk brood en een hele goede man. Nou ja, af en toe was hij zoek. Dan kwam Eerste gemeentewoning in Zijdewind. Tweede huis van de familie Groen. hij in plaats van 's avonds om zeven uur pas 's morgens om zeven uur thuis. Maar hij kwam. Het was in dit huis, ons oude stekkie. Het was niet in het gemeentehuisje, hoor. Alles was daar klaar voor de kerst. Ik weet niet of het in de oorlog was, of direct na de oorlog. Dat ben ik vergeten. Een oude slager kwam niet meer rond te vragen en bracht het ook niet meer. Toen zei vader: „Ik breng wel vlees mee uit Langedijk of Oudkarspel. Zeg maar watje nog hebben moet." Dat was een kinnebak, twee pond koelappen, een metworst en een merg pijp voor de soep, geloof ik. Ja, toen was dat zo. Als je metworst had, dan was je rijk. Arie kwam de avond voor de kerst thuis en ging achterom. Dirk was al lang met de schuit thuis. Arie kwam binnen en ik dacht: „Ja, ja, ik wil wel geloven dat het avond is." Ik zag hem stun telen. Ik zeg: „Arie waar is het vlees?" „Dat heb ik bij de 21 in de deur gegooid. Ik ging er voorbij en vond dat Keessie Bakker met zijn 21 kinderen het meer nodig zou hebben." „Maar dan hebben we geen vlees met kerstmis, dan moet je maar zien wat je vreet." Bij slager Klaver kwamen we toen nog niet veel, een enkele keer. Dus ik wou niet meer zo laat op die avond naar slager Klaver gaan. 2Q

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

't Is mooi weest - 't Veld, Zijdewind | 2005 | | pagina 18