kindje overal mee. Die was anderhalfjaar, 18, 19
maanden. Op een zondagavond zat ik met mijn kind in
de voorkamer en ik was met haar aan het ballen. Staat
er weer een man buiten. Blauwe schipperstrui aan,
zwarte bonker, geruite pet op, slobschoenen. „Goede
avond, juffrouw Jansen." „Goede avond meneer." „Je
hoeft geen meneer te zeg
gen. Ik ben Arie Groen uit
Zijdewind." „Nou, meneer
Groen, kom binnen." Hij
rook van de jenever. Ik had
mijn kind in een kinder
stoeltje gezet en ze had
een bal. Ze gooide die bal
en Arie raapte die direct op.
Hij haalde het kind uit het
stoeltje, zette het op zijn
knie en is met dat kindje in
de weer. Dat had nog nooit
ene commensaal gedaan.
Dat kind was van mij. Dus
dat kind zegt direct ome.
Dat kon al pittig praten,
kon nog niet zo goed lopen
nog, ze had wat zwakke
enkeltjes. Dus dat kind zei
ome terwijl die man met
haar aan het ballen was.
Dus ik zei: „Meneer Groen,
moet ik een kopje koffie
voor u maken." „Ja", zei
hij, „als u dat wil doen. Ik
kom bij mijn broer Jan uit
Castricum vandaan." Die
was weduwnaar met zes
kinderen. Daar ging hij
alle zondagen op de fiets
naartoe. Maar nu was ie
met het spoor gekomen. °P een mooie zomerdag
De fiets stond met schade
bij het station. Dus ik gaf die
man een kop koffie en nog een kopje koffie. Hij zegt:
„Ja, nu speel ik met dat kleine meisje, hoe heet zij?"
Ik zei: „Willie." „Maar", zegt hij, „ik kom eigenlijk voor u.
Ik zoek een huishoudster." „Oh, nou ja, meneer Groen",
zei ik, „dat kan ik zo gauw niet beslissen want ik weet
wat ik heb, maar ik weet niet wat ik krijg." Ik vroeg hem:
„Waar komt u vandaan?" „Uit Zijdewind." Ik dacht:
„Zijdewind, ja. Scharwoud, Noord-Scharwoude, Zijde
wind." Dat wist ik nog van mijn eerste tocht uit Duitsland.
„Nou meneer Groen", zei ik, „daar moet ik eerst eens
over prakkezeren. Dat weet ik niet." Zo verstreken er
een paar weken en toen kwam die man weer. Weer
op een zondagavond. Hij was weer naar Castricum
geweest. Hij zei: „Juffrouw Jansen, heeft u er al over
geprakkezeerd?" Ik zei: „Nou ja, eigenlijk wel en
eigenlijk ook niet. Meneer Groen, ik schrijf u wel een
briefkaart." Hij was bij Post in de kost, de oude Post,
het paadje in bij Klaas. Maar van een briefkaart schrij
ven kwam niks, telefoon was er toen nog niet. Toen zei
Khate: „Bets, ik zal eens vragen wat Arie Groen voor
een man is. Ik ken iemand
uit Waarland, die zal Arie
Groen wel kennen." „Het
is een vrachtschipper." zei
ik, „Hij is niet getrouwd
en heeft twee schuiten."
Ik maakte geen haast en
zo kwam ik weer eens bij
mijn zus. „Ja", zei Khate,
„ik heb naar Arie Groen
gevraagd en het is een hele
keurige man van begin in
de veertig." Ik dacht: „Ach
jeetje, weer tien jaar ouder
dan ik." „Hij heeft een groot
stuk brood en is al twaalf
"jaar bij Post in de kost.
Maar ja, hij lust graag een
borrel en daardoor krijgt hij
geen wijf." „Nou dan moet
ik hem niet hebben", zei
ik „Ik kan nog goed voor
mijn eigen zorgen." Wij
kregen geen steun. Wij
kregen geen weduwerente,
helemaal niks. Dat was er
toen nog niet. Ik had wel
elke drie maanden f 11,65
weduwegeld voor dat kind.
Dat was alles wat ik kreeg.
Ik had wel f 596 gespaard
en dat had ik opgeborgen
in mijn geldkistje alsof het
met Wil in de kinderwagen mi|joenen waren. Ik durfde
het niet aan te raken. Later
heeft Arie wat geleend in de
stille tijd maar ik kreeg dat ook weer terug. Nou, fijn, de
hele maand ging voorbij, de hele maand april en die
man kwam weer. Toen zei ik: „Ik moest het dan toch
maar doen." Maar fijn, ik heb me toch maar verhuurd.
Later is mij eens ontvallen: „Ik ben toch liever getrouwd
met een knappe man en krijg nog drie, vier kinderen
dan altijd maar met dat kindje diakenhuizen nalopen en
commensaals houden." Dat heb ik Arie goed in de oren
geknoopt. Later wist ie het niet meer. Dus toen zei hij:
„Dan komt u morgen maar." „Nou," zei ik: „Arie Groen
ik kan morgen niet komen want de mensen moeten
allemaal nog een plaats hebben, die jongens uit Drente
en die mannen van de krant. Ik heb een week werk om
die mensen een kosthuis te bezorgen. Dat moet ik toch
plichtsgetrouw doen." „Dan maar over veertien dagen."
Ik zei: „Het zal wel drie weken worden."
wordt vervolgd