Ik kon eten wat ik wou, ik kon drinken wat ik wou. Nou, fijn, daar kwam de tijd dat ik af en toe een jongen had. Dat was Manus Broersen bijvoorbeeld. Hij leeft nog. Het raakte weer uit. Maar ik werd al een beetje ouder en ik dacht: „Verdorie, ik word al een oude dame, Betsie." Toen kreeg ik kennis aan mijn eerste man. Hij had een slagerij met ene Kokkelkoren, waar nou de bloemwinkel van Henk Bakker is, op de Op deze foto uit september 1920 slager Jansen met een paard dat zo te zien zijn langste tijd heeft gehad Hoogzijde tegen over Schmalz. Die Kokkelkoren heeft het perceel gekocht en ze zijn daar samen een slagerij in begonnen. De koeien moesten nog vanaf de Laan naast de ijzerwinkel van Dekker de steeg in om achter geslacht te worden. Zo ingewikkeld was het daar in Schagen. Dus ik kreeg kennis aan mijn eerste man. Hij was maar tien jaar ouder. Een pittige man, een goede man. Soms dacht ik: „Tien jaar ouder. Ik kan misschien wel wat an ders krijgen." Maar ja, de verkering bleef aan. Keurig netjes. Wij zijn een anderhalfjaar later getrouwd, 30 november 1930. Driejaar later kreeg ik Willie. Eerst dacht ik: „We krijgen niks maar daar kwam toch nog een kind." Een lief klein meisje werd op 7 augustus 1933 geboren. Ik had een heel mooi leven met een hele goede man. Er moest wel flink worden gewerkt: in de slagerij helpen en schoonmaken. Boenen en schrobben. We hadden op zaterdag een kleine hulp erbij en we hadden een meisje voor een paar keer in de week. En met Jan, mijn man, ging het op en af. Hij was een maaglijder. Evengoed bleef hij werken en fluiten en zin gen en steeds magerder worden. Ik zei: „Jan, wat word je toch mager. Die broek zonder gat springt heel wat." Willie was 14 maanden toen op vijf december de bom barstte. Mijn man viel neer en moest naar het ziekenhuis en is daar gestorven. Dood, 39 jaar. Wat moest ik? Ik kon niet in de slagerij blijven. Er was een winkel van Jamin in de Landbouwstraat die is nou in het Makadocentrum en dat was te huur. Ik was tweede gegadigde. Een Arie van Twuiver, die lang gelopen heeft met paasloten en zo, die is daar in gegaan met een huishoudster. Anders had ik dat winkeltje kunnen bedoen. Snoep voor Jamin, rook- werken en ansichten. Dus wat moest ik? Verderop was men toen bezig met kanalisering, daar achter bij Callantsoog. Al die vuile sloten zie je er nog. We hebben een woning gehuurd aan de Gedempte Gracht. Een heel mooi huis, waar nu Niesten de schoenwinkel is, dat was dus een zaak met potten en pannen; je kon daar alles kopen. Dat was aan de rechterkant. Maar ja, de slagerij ging door en ik moest naar de Kamer van Koophandel om er afstand van te doen. Ik ging daar naar toe samen met Kokkel koren. Later kwam daar een andere man in. De slagerij bleef bestaan. Nou had ik vijf commensaals, kostgangers. Dat waren drie jongens uit Drente. Plusniets, de gebroeders Plus- niets noemde ik ze. Vrijdag 's avonds gingen ze naar huis en zondagavond kwamen ze terug. Ik had ook twee jongens van Trapman die in een drukkerij werkten. Zij kwamen uit Haarlem. Dus ik had werk zat, verdiende pit tig. Ik had ook nog een werkhuisje en nam dan mijn kind mee. Dat kind was aan alles gewend: het sliep overal, dat stumpertje. Nou fijn, ik heb zo gerommeld een half jaar. Mijn zuster Khate, die nu in het bejaardenhuis zit, woonde schuin tegenover mij in de Roosstraat. „Bets", zei ze, „daar was een man bij jou aan de deur vanavond om zes uur met een mouwvestje aan en een geruite pet op en die stond een hele tijd bij jou te bellen." Khate kon vanuit haar huis op mijn deur kijken. „Och", zei ik, „ik was te werk en dan kom ik pas om half zeven thuis. „De kostgangers waren naar huis, die commensaals, dan hoefde ik dus niet te koken, dan had ik een beetje meer de tijd. „Nou", zei ik: „Als het voor mij is, dan komt die man wel weer terug." Dus ik ging met mijn kindje naar huis en heb een beetje gestudderd, bedden verschoond, de was klaargemaakt en het kindje naar bed gedaan. Tranen met tuiten af en toe. Hoop verdriet, maar ja, ik moest voor dat kind toch verder leven. Dat is zo gegaan een halfjaar. Een klein halfjaar. Ik was tevreden, ik was gezond, sterk. Ik kon werken en nam mijn

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

't Is mooi weest - 't Veld, Zijdewind | 2005 | | pagina 8