Jan Jaspers sorteert de post. zo blij mee en joelden in koor: „Vrede op aarde." Dat von den de commandanten niet zo geslaagd. Eindelijk kwam er dan land in zicht. Het was een klein eilandje dat Sabang heette. Detachementsgewijs mochten we van boord om ons wat op te frissen en daar langs de kust wat te zwemmen. Het was allemaal niet zo fris aan boord want je had vier weken dicht op elkaar gepakt gezeten. Vele militairen hadden het moeilijk en waren zeeziek ge weest. Voor oud en nieuw kwamen we aan in de grote Indonesische haven van Batavia die Tandjong-Priok heette. De eerste indrukken, welke ik me nog goed kan herinneren, waren onder meer de vele zwerfkinderen die langs het kamp liepen te bedelen om eten. Nog altijd als ik 's morgens mijn broodje klaarmaak, moet ik nog den ken aan die hongerige kinderen in Indonesië. Dan er vaar je toch je eigen rijkdom en als mijn vrouw tegen me zegt, dat ze honger heeft, zeg ik nog steeds iedere keer steevast: „Je bedoelt dat je trek hebt, want echte honger heb je hier vaak niet, omdat we goed gevoed zijn". Na verloop van tijd scheidden de wegen van Jan Wit en van mij. Ik werd tewerk gesteld bij het veldpostkantoor in Batavia, waar alle post uit Nederland werd gesorteerd voor de buitenposten waar onze jongens gelegerd waren. Wij reden dan ook die post uit en op een keer kregen we bo ven op een bergpas pech met een drie tonner vol met post. Goede raad was duur. Na een poosje stopte een jeep. Toen kon ik mijn ogen niet Rechts poseert Piet Poland op een voor geloven. Ons werd tech nische hulp geboden en door wie dan wel? Het was Eef Hoebe uit 't Veld, die al een paar maanden op Java zat en in een andere plaats was gelegerd en heel toevallig langskwam onderweg naar Batavia. Met Eef heb ik op de kleuter-, basis- en op de middenstandsschool gezeten. Kortom een prachtig weerzien op een bergpas op Java. Na een jaar gewerkt te hebben op het postsorteer- kantoor werd ik overgeplaatst naar Semarang. We moesten daar zeven dagen in de week post sorteren en ook nog dikwijls overwerken, omdat nu eenmaal alle post op tijd op zijn bestemming moest zijn en iedere militair toch uitkeek naar de post uit het vaderland. We moesten ook nog een keer met een Dakota naar Djokja. Dat vliegtuig had geen deuren. De bevelvoerende luitenant wilde foto's maken van het landschap en wij hielden hem bij de voeten vast, terwijl hij languit vanuit de deuropening aan het fotograferen was. Je houdt dat tegenwoordig niet meer voor mogelijk. Oorspronkelijk was het de bedoeling, dat we één jaar in Indonesië zou den blijven, maar steeds werd onze terugreis uitgesteld. Nadat ik twee jaar in Semarang had gewerkt, kreeg ik bericht dat de terugreis eraan zat te komen. Begin 1950 kwam ik dan eindelijk thuis. De terugreis verliep gelukkig heel wat rustiger dan de heenreis. Toen ik in Zijdewind aankwam, speelde 's avonds de fanfare een serenade, omdat alles achteraf goed was verlopen en ook als dank dat je toch drie jaar van je jonge leven in dienst van het algemeen belang had gesteld. Ook had het Katholiek Thuisfront, een organisatie die veel deed voor de mili tairen in Indonesië, een erepoort opgesteld. Tijdens ons verblijf in Indonesië kregen we regelmatig pakketten van deze organisatie. Ze waren in blik verpakt en daar zat van alles in, zoals chocola en sigaretten. Ik hoorde later dat die blikjes dichtgesoldeerd werden bij Thijs Hoebe in de werkplaats door Piet Mirck, een onderduiker, die na de oorlog hier was blijven wonen en trouwde met Riet van der Kroon. Ze woonden aan de Rijdersstraat 81 in het huis waar nu Maikel Smit woont. Met het pakket was vaak een stencil meegestuurd met de laatste parochie- en dorpsnieuwtjes. De toenmalige kapelaan van de parochie kapelaan Brans schreef de teksten en Wim Bakker van de 21 van de Weel illustreerde het blaadje met hu moristische teke ningetjes. Het werd die tijd karakteristieke brug. gestencild bij de boerenleenbank. Bij thuiskomst kreeg ik een medaille, een oorkonde en twee weken gratis reizen. Je was militair af en je moest weer je draai zien te vinden in de burgermaatschappij. Dat viel beslist niet mee. Ik was herenkapper toen ik voor mijn num mer werd opgeroepen, maar in dat vak was geen droog brood meer te verdienen en moest me dus omscholen. Ik koos uiteindelijk

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

't Is mooi weest - 't Veld, Zijdewind | 2005 | | pagina 17