ner gemaakt, wat gelijker. Dus ik dacht: „Nou moet ik
eens kijken of ik de tram kan vinden.' Ik vond de tram en
ging tot de Angeluskirche mee. De tante van mijn moe
der had ik geschreven. Die wist dat ik kwam. Die stond
op het balkon en hield de weg in de gaten, want ik had
geschreven hoe laat ik ongeveer daar aankwam, daar
in Keulen. Zij had twee grote jongens, die 's avonds mu
ziek maakten in een orkest. Ik heb ze op een foto, hoor.
Die wilden me afhalen maar ze wisten niet hoe laat.Ik
kwam daar aan met mijn kartonnen
doos met schoon ondergoed erin. Dus de jongens
kwamen naar beneden, 100 treden hoog, van de vierde
verdieping. Zij namen mijn koffer mee naar boven. Ik
was een pittige nicht, een pittig meisje, blond, een
vlecht op het hoofd, een blauw mantelpakje aan, een
mooie blouse en zwarte lakschoenen daarbij.
Die wist ik te begaan van een buurmeisje. Zij hadden
een schoenmakerij en een winkeltje en die hebben die
schoenen mij verkocht voor 10 mark. Toen had ik een
paar knappe schoenen en een paar daagse, lompe
schoenen.
De andere ochtend liep ik door Keulen, de Dom beke
ken, langs het station, zo langs de Rijn over de Rijn
promenade. Het was alle ochtenden goed 20 minuten
lopen naar het Hollandse consulaat. Er was geen pas.
Die was vroeg genoeg opgestuurd maar de pas was
er niet. Ik moest de andere ochtend weer terugkomen.
Dus de volgende ochtend half 10 was ik er weer. Nog
geen pas. Dat ging zo tot zaterdagmorgen. Toen was
de pas er. In Den Haag heb je het Duitse consulaat en
in Keulen was dat het Hollandse consulaat. Toen waren
alle verzoeken voor elkaar.
Dus ik had mijn pas. Het kostte niks. Ik kan eindelijk
reizen. Mijn neven Jozef en Peter brachten me
's avonds naar het station en de trein die ging.
's Morgens om 4 uur was ik in Osnabrück. De trein ging
niet vlug, het was een Altzug, die wat vlugger ging dan
een gewone trein, maar niet zo vlug als een sneltrein.
Ik kwam zo in Osnabrück en toen dacht ik: „Nu kan ik
Bentheim pakken." Ik moest twintig minuten wachten en
het was er zo groot en het was er zo vreemd. Ik kon wel
huilen. Ik dacht: „Wat ben ik Bets toch begonnen?" Ik
heet eigenlijk Bepje van Barbara maar Arie noemde me
Bets en het is Bets gebleven. Geeft niet, als het beestje
maar een naam heeft. Ik stapte in de trein naar Bent
heim, een volle trein. Toen moest alles en iedereen uit
de trein, alles eruit. Ik had mijn klein koffertje, nou van
een flinke maat, met weinig erin. Kom ik bij de douane,
ik zie die kerel nog voor me. „U kunt niet verder rei
zen", zei hij. „U heeft geen Frans stempel." Wat moest
ik doen? Er waren meiden die voor een uurtje met
die kerels in een kamertje gingen. Daarna konden ze
verder reizen. Die meiden waren voor de walletjes. Naar
Amsterdam gingen die Duitse meisjes. Ik was maar een
kind uit het boerenland, een onschuldig meisje van 20
jaar. Netjes opgevoed. Dus ik heb in Bentheim gewacht
vanaf die zondagmorgen toen ik daar aankwam. Daar
was een mevrouw uit Den Haag, dat denk ik want die
Dus ik kom in Andernach (op de kaart noordwestelijk
van Koblenz). De Fransen waren de baas. Er was al
lang een Franse bezetting. Die waren ook de baas op
de trein. Wij kwamen buiten Andernach en toen stopte
de trein midden in het land. „Nou ja", dacht ik, „ik moet
toch verder. Ik moet naar Keulen, ik moet naar Am
sterdam, ik moet naar Schagen." Ik dacht: „Zal ik weer
teruggaan?" Daar voelde ik me toch te flink voor. Wij
waren bijna bij Gasthaus Weil, een klein hotelletje. Dat
staat er nu nog. De zoons zijn nu eigenaar van het hotel.
Die zeiden: „Bepje, Bepje, waar moetje naartoe?"
Toen heb ik dat verteld. Hij zei: Wij gaan met een
schip." We moesten wel 20 minuten lopen, door de
landerijen en ook nog door een halve wijnberg heen.
Toen kwamen we bij de Rijn aan, bij de kade waar de
boot lag. 's Morgens ging ie heen en 's avonds weer
terug. Het kostte 250 mark. Ik had een pak geld, ver
schrikkelijk. Grote lappen: tienduizenden, miljoenen en
biljoenen. We wisten geen raad met die grote lappen.
Thuis kregen we geld uitbetaald. Dat was oorlogsonder
steuning van vader, die in de oorlog was geweest.
Dus er was een beetje geld. Die 250 mark had ik. Ik
kwam in Keulen aan, vlakbij de brug achter de Dom.
Toen liep het nog omhoog. Er waren nog allemaal
van die kinderhoofdjes, dat is nu wat moder
Moeder, Khate en Maria Wagner