V6! spruiten, andijvie en bietjes. Ook moest ik elke dag de aardappelen schillen. Vader kwam af en toe kijken of de schillen niet te dik waren want hij hield niet van verkwisten. In het voorjaar werd er bij ons veel witlof gegeten. Dat kwam omdat de lof van mindere kwaliteit niet naar de markt mocht. Wij moesten helpen om de lof met een schuier af te stoffen en dan in kistjes met blauw papier te leggen. Zo werd het naar de veiling gestuurd. De grote klok in de veiling werd gestopt door op een knop te drukken als het te betalen bedrag werd bereikt. De klok begon bij honderd en ging dan naar beneden. Als er geen koper op de knop drukte, werd er gezegd: „De klok draaide door". De partij werd dus niet verkocht en mocht ook niet de volgende dag teruggebracht worden. Het werd veevoer voor vier cent per kilo of het werd vernietigd. Geen wonder dat het leven van een tuinder niet makkelijk was want je wist nooit wat je voor al je werk zou verdienen. In de herfst moesten we de koolstruiken uit de grond trekken en opstapelen om ze te verbranden. In de oorlog werden ze gebruikt voor grondstof in de kachel. Nadat de modder ervan was afgeklopt, werden de stronken naast het huis opgestapeld. Ze brandden heel vlug op, dus moesten we vaak de kolenkit vullen met deze brandstof. Als het een poosje niet had geregend, was er geen water meer in de bak. Dan moest ik ook helpen om in een melkbus water te halen aan het eind van de Zwarteweg. De eerste paar keer liep ik naast de fiets en hield de bus vast. Later probeerde ik het met mijn been over de stang zodat ik met een volle bus kon rijden. Ik heb een paar keer de bus laten vallen maar ik heb het wel geleerd. Toen ik een peuter was, had moeder altijd angst dat ik in het water zou vallen. Als ik buiten mocht spelen, werd ik aan de klerenlijn vastgemaakt. Een paar jaar later gebeurde het toch. Ze vonden me drijvend in de sloot. Omdat ik toen al geen probleem had om me in het water te laten drijven, ben ik niet verdronken. Thuis werd ik altijd verdacht als er iets verkeerds was gedaan. Vader zette ons dan allen op een rij en begon bij de oudste te vragen: "Heb jij het gedaan?" Het antwoord was meestal nee tot hij bij mij kwam. Het lag voor de hand dat ik het had gedaan en daarom straf kreeg. Dat krijg je als je de jongste bent. Ik mocht in ieder geval naar de ambachtschool in Alkmaar want ik zag er geen heil in om net als mijn broers tuinder te worden. In 1948 haalde ik het diploma voor elektricien en instrumentmaker. Na de vakantie begon ik te werken bij de machinefabriek Alkmaar, die beveiliginginstallaties maakte voor de Nederlandse Spoorwegen. Pa was handig met timmeren. Hij had de bedden in de De foto van het zilveren huwelijksfeest in 1946. v.l.n.r. staand: Simon, Wim, Clezien, Herman, Cees en zittend Willem, Nel en Vrouwtje. slaapkamers voor de jongens en de meisjes gebouwd. We sliepen in tweepersoonsbedden, 's Winters gebruikten we in de koude slaapkamer veel dekens om warm te blijven. Als je dan 's morgens uit bed stapte, dan was het zo fris datje heel vlug naar de kamer ging waar de kachel al lekker warm was. Vader hield van kaartspelen. Toen de jongens ouder waren, werd er vaak een kaartje op de keukentafel gelegd. Moeder en de meisjes waren dan bezig met breien en naaien. Vader heeft ook mooi houtsnijwerk gemaakt. Pa was dicht bij de zee groot gebracht en hield van vis, speciaal van haring. Ik herinner me dat hij een keer voor ons en voor Piet de Boer een grote ton zoute haring had besteld. Ik denk dat er wel 1000 vissen in zaten. Hij at er een voor het ontbijt en voor het middageten. De visolie heeft hem goed gedaan want later klaagde hij minder over zijn rugpijn. Als kinderen liepen we allemaal op klompen. Het was makkelijk om ze uit te doen want buiten was het meestal modderig. We hadden schoenen om naar de kerk te gaan en als we er netjes uit moesten zien. Later werden de klompen alleen nog maar op de akker gebruikt. De fiets was het normale transportmiddel. Er waren in die tijd bijna geen auto's, alleen een paar taxi's. Wilde je naar de stad, dan fietste je zo'n 25 minuten naar het station in Noord-Scharwoude. Tussen Schagen en Alkmaar reed er ook een bus die ook De Weel aandeed. Vader gebruikte zijn fiets nog toen hij al behoorlijk op leeftijd was. Dat is een prima manier om in goede conditie te blijven. In de oorlog moesten de land- en tuinbouwers producten telen voor de bezetter. Een gedeelte van de oogst moest aan de vijand worden geleverd. Pa had eens oliezaad geteeld. Nadat het gedorst was, werd het stro op een grote hoop gegooid en in brand gesto ken. Dat was voor de jeugd een groot feest want er was in die tijd niet veel vertier voor de jongelui. Aan het eind van de oorlog, in de hongerwinter van 1944/1945,

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

't Is mooi weest - 't Veld, Zijdewind | 2004 | | pagina 6