6
Trekhondenwet
In de trekhondenwet van 1910 werden eisen gesteld aan zowel begeleider, hond als kar.
Houders van trekhonden moesten geregistreerd worden en de kar moest zijn uitgerust met een
drinkbak en ligplank. Trekhonden moesten ouder dan een jaar zijn en een schofthoogte van minimaal
zestig cm hebben. In Nederland mochten maximaal drie honden voor de kar. Er stonden voorschriften
in met betrekking tot het maken en de afmetingen van 'hondentuig'.
De trekhondenwet van 1910 in beeld.
1. De geleider, leeftijd 14 jaar en ouder
2. De geleider bevindt zich tijdens den rit op de kar; schriftelijke vergunning
van den B.M.; aanteekening hiervan op het nummerbewijs
3. Vóór de kar maximum 3 honden naast elkaar (min. hoogte 60 cM.)
Onder de kar maximum 2 honden naast elkaar (min. hoogte 50 cM.)
4. Draagriem ten minste 6 cM. breed
5. Borstriem van ten minste 4 cM. breedte, rekende tot achter de voorpooten
6. Buikriem van ten minste 4 cM. breedte
7. Horizontaal gerichte stregen
8. Steunsel, waardoor de hond ongedwongen kan liggen, zitten of staan
9. In dezen zak bevindt zich het nummerbewijs
10. Naam van de houder en die van de gemeente, waarin hij woonplaats heeft,
alsmede het nummer van de inschrijving in geverfde zwarte letters en
cijfers van 8 cM., op een wit bord ter rechterzijde van de kar, zooveel
mogelijk naar voren bevestigd
11. Een hondenkar is een voertuig, met één of meer honden bespannen
12. De steeds bruikbare zindelijke drinkbak
13. De doelmatige ligplank
14. De lading en de persoon moeten zich in evenwicht bevinden en het gewicht
mag niet zóó groot zijn, dat het trekken kenlijk bovenmatige inspanning
vereischt
15. De halsband, indien aanwezig, moet zijn van leder of van door den Minister
goedgekeurd textielproduct
RJANSCN
OOEBttiHl