Meestal veilde men de laatste kolen eind
februari. Bij ons thuis werd regelmatig een
partij geveild. Anderen speculeerden meer
op een hoge prijs in februari of zelfs in
maart, maar hoe langer je wachtte des te
meer gewichtsverlies had je. Tijdens het
omleggen in de schuur werden de kolen in
koolmanden van de ene box naar een
andere box verplaatst en meteen op grootte
gesorteerd om optimaal in te kunnen
spelen op hogere of lagere prijzen voor
bepaalde sorteringen. Na het voor de veiling
klaarmaken werden de kolen in kratten
geplaatst. Deze kratten haalde vrachtrijder
Leegwater op en bracht ze naar de veiling
„De Noordermarktbond" in Noord-
Scharwoude. Willem Leegwater zorgde ook voor het
innen van het geld. Ik heb nog meegemaakt dat
hij het geld van de geveilde producten bij ons thuis
afleverde. Toen zijn zoon Cor Leegwater het transport
verzorgde, verliep de uitbetaling via de bank.
Pootaardappelen
Aardappelen werden bij ons thuis niet voor de con
sumptie maar als pootgoed geteeld. Mijn vader ver
bouwde het ras Eersteling. Het voor de winter ge
ploegde land werd door de loonwerker gefreesd.
Daarna maakte mijn vader plantvoren met de
harriejoep. Dat was een metalen werktuig met stalen
wielen en werd door een paard voortgetrokken. Het
woord harriejoep is vermoedelijk een verbastering van
het Engelse hurry up. Daarna legde men de aardappe
len met spruiten vanuit houten bakken in de voren.
Vervolgens werden de voren door dezelfde harriejoep
weer dichtgetrokken zodat de aardappelen in ruggen
kwamen te liggen. Na opkomst aardde men de ruggen
tweemaal, waardoor het jonge onkruid werd onder
gewerkt. Om de gevreesde ziekte phytophthora te
voorkomen, bespoot men de planten regelmatig met
manebtin. Ook dit werk werd aan de loonwerker
uitbesteed.
Vanaf opkomst tot aan het doodspuiten van het loof
werd er geselecteerd. Viruszieke en andere afwijkende
planten verwijderde dan mijn vader. Bij het lokaliseren
van een afwijkende plant verwijderde men deze met
een kleine schop en stopte die in een jutezak. Indien
er al kleine aardappelen aan de plant zaten, verdwenen
deze ook in de zak.
Op een onaangekondigd moment werd het perceel
gecontroleerd door een NAK-keurmeester. Dat was
een keurmeester van de Nederlandse Algemene
Keuringsdienst. Bij ons deed dat meestal Wim de
Boer die ook aan de Zwarteweg woonde. Indien hij
geen afwijkende planten vond, dan behield je de klasse
waarvoor je teelde. Als hij wel enkele afwijkende
planten vond, dan werd de partij afgekeurd en daalde
de aardappelen in klasse, waardoor ze minder op-
Éii
brachten. Ik kan me niet herinneren dat er bij ons ooit
een partij is afgekeurd. Ook ik heb wel geholpen met
het selecteren.
Na een aantal maanden werd via de NAK bekend
gemaakt dat voor een bepaalde datum het loof door
chemische loofdoders gedood moest zijn. De aardap
pelen waren dan al volgroeid en de bladluizen kregen
dan geen kans meer om virus over te dragen. Enkele
dagen na het doodspuiten, als de aardappelen waren
afgehard, konden ze worden gerooid. Men lichtte de
planten op met een „lichter" die door een paard werd
voortgetrokken. De aardappelen werden daarna met de
hand blootgelegd en in kisten geraapt. Tijdens de
laatste jaren dat mijn vader tuinder was, kwam de
loonwerker met een voorraad rooi er. Men haalde de
aardappelen over een ketting en kwamen dan keurig
boven op de grond te liggen, waarna ze veel sneller
met de hand in de kisten werden gedaan. Deze kisten
werden met paard en wagen van het land gehaald en in
de schuur leeggestort. Enkele weken later sorteerde
men de aardappelen op maat. Met een aparte vork
schepte men de aardappelen uit de box en deed ze in
de HuBo-sorteermachine. Deze bevatte vier platen
boven elkaar. De grootste maat aardappel bleef boven
liggen en de kleinste maat onder. De sorteerplaten
werden in een beweegbare bak geschoven. Een
elektromotor dreef een riem aan die over een groot wiel
was bevestigd. Aan dit wiel zat een as met een paar
nokken die de bak met sorteerplaten naar beneden
drukte. Aan de bak zaten een paar veren die de bak
met een schok omhoog trokken. Daardoor bewogen de
aardappelen naar het andere eind van de plaat waar ze
in kisten werden opgevangen. Daarna stortte men de
op maat geselecteerde aardappelen weer terug in de
boxen. Tenslotte maakte men de aardappelen klaar
voor de verkoop. Dit gebeurde als volgt. De gesorteerde
aardappelen schepte men op een hor. Dat was een
houten aflopende bak met een lattenbodem en stond
op schragen. De bak liep schuin naar beneden omdat
Jan Dekker Pz. „aan de schoffel".