<3 het middenpad. Een box werd door middel van in- en uitschuifbare planken samengesteld. Zo konden er verschillende producten naast elkaar worden opgesla gen. De producten Mijn vader teelde sluitkool (rode- en denen-), poot- aardappelen, uien, rode bieten (kroten), wortelen (winterpeen), slabonen en witlof. Enkele jaren teelde hij tulpen en gladiolen op contract. De producten ver bouwde hij op ongeveer twee hectare land, verdeeld over drie percelen. Een perceel van een halve hectare bevond zich honderd meter voorbij de boerderij van ome Dirk. Het lag naast het woonhuis van Kruijer. Het tweede perceel was ook een halve hectare groot en lag pal tegenover het eerste perceel aan de andere kant van de Zwarteweg. Het derde stuk grond was een hectare groot en lag rechts van de Provincialeweg, daar waar je vanaf De Weel het Zijdewind binnenreed. Door steeds verschillende producten te telen, deed mijn vader aan vruchtwisseling waardoor bodemziektes werden voorkomen. Er werd steeds een goed belegde boterham verdiend omdat er altijd wel enkele goed betaalde producten bij zaten. Zo wist hij ons gezin met zes kinderen goed te onderhouden. Sluitkool Zowel rode- als denenkool werd geteeld, de denenkool voor de zuurkool. De planten werden op het eigen bedrijf opgekweekt. Het zaad werd onder platglas, ook wel broeiramen of eenruiters genoemd, uitgezaaid. In mei waren de planten volgroeid en konden ze op het plantklaar gemaakte veld worden uitgeplant. Voor het plukken van de planten werd er eerst veel water over de planten uitgegoten om ervoor te zorgen dat er vol doende wortels aan de planten bleven zitten. De planten werden vervolgens geplukt en in houten bakken gelegd. Op het veld werden handmatig met een houten werktuig met vijf pennen in de lengterichting lijnen getrokken met een onderlinge afstand van doorgaans vijftig centimeter. Ik heb het nog meegemaakt dat de planten met de hand werden uitgeplant. Ze werden dan voor een deel vanuit de houten bak in een roestvrij stalen bak geplaatst en vervolgens door twee personen uitgeplant. Een persoon kreeg de stalen bak omgehan gen en gaf de planten aan de ander die ze vervolgens met een plantschopje op de getrokken lijn in de grond stopte. Zo hebben mijn zus Jeanette en ik nog op jeugdige leeftijd menige plant aan mijn vader aangege ven. Vanaf midden jaren zestig verschenen er steeds meer plantmachines, zo ook bij ons thuis. Loonwerkers kwamen dan met een Accordplantmachine. Je moest dan wel voor vier personen zorgen die op de plant- machine zaten en de planten tussen twee draaiende schijven plaatsten. Bij dit soort werkzaamheden werd er veelal door mijn vader, ome Dirk en ome Piet Dekker samengewerkt. Het loonwerk werd bij ons thuis door twee bedrijven verzorgd: door Goudsblom van De Weel of door Veldman uit Heerhugowaard. Veldman ver zorgde het meeste loonwerk omdat dat zwagers van ome Dirk waren. Na het planten werd een behandeling tegen de koolvlieg uitgevoerd. Dat was werk voor de kinderen. Een conserven- of verfblikje met onderin een paar gaatjes werd aan een stok bevestigd en gevuld met Phytosol. Door de stok bij elke plant even tegen de grond te stoten, kregen alle planten een behande ling. Naarmate de planten groter werden, moest het onkruid worden gewied. Eerst ging een door een paard getrok ken schoffelmachine tussen de planten door. Daarna werd het onkruid tussen de planten handmatig met een schoffel verwijderd. Als de planten nog groter waren, werd het onkruid met een wieder weggehaald. Onkruid bestrijdingsmiddelen paste men in die tijd nog niet in de kool toe. Ook tegen ziektes en plagen werd toen niet gespoten. Rupsen en bladluizen drukte men tijdens het schoffelen of wieden met de hand dood. In november moesten de kolen worden geoogst. Met een koolmes van 25 cm. lang werden de kolen van de „struk" gesneden. „Met de kromme rug" werden zo drie rijen kolen na het snijden op één regel geplaatst. Ook ik heb zo menige kool gesneden. Dat was werk waarbij je je rug goed voelde. Tot mijn verbazing is er nog steeds geen oogstmachine die de kolen volauto matisch oogst. Nadat alle kolen waren losgesneden, werden ze door paard en wagen opgehaald. Het laden van de kolen werd door minimaal twee personen uitgevoerd. Een persoon raapte twee kolen tegelijk van de grond en wierp die naar de ander die op de wagen stond en daar de kolen op elkaar stapelde. Vervolgens werden ze dan naar de schuur gereden en ook weer handmatig in de boxen gestapeld. Na het stapelen van een laag kolen werd er met een soort blaasbalg koolpoeder Thiram gestoven om het wegrotten van de bladeren zo veel mogelijk te beperken. Als vuistregel gold dat alle gewassen voor sinterklaas van het land moesten zijn. Na die tijd werd de kans op vorst steeds groter. In 1966 kregen we te maken met een extreem vroeg invallende vorstperiode. Met man en macht werd de op het oog nog niet bok gevroren kool (tot in het hart van de kool) naar binnen gereden. Om de vorst snel uit de kool te halen, werden een paar oliegestookte branders in de schuur geplaatst. Daar door zette de kool, die voor een deel ook in het mid denpad lag opgestapeld, flink uit. De kracht die daarbij vrij kwam, was zo groot dat de muren van onze schuur naar buiten werden gedrukt. De gevolgen daarvan zijn tot op heden zichtbaar, alhoewel de muren zoveel als mogelijk zijn hersteld. Tot overmaat van ramp bleek de kool wel bok gevroren en begon van binnenuit te rotten. De kool was daardoor onverkoopbaar. Al het werk voor niets! Normaal werd de kool, afhankelijk van de bewaarperiode, een aantal keren „omgelegd". Verschimmelde bladeren werden dan met een kool mesje verwijderd en de „struk" werd bijgesneden. Dit was een echte winterklus.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

't Is mooi weest - 't Veld, Zijdewind | 2003 | | pagina 7