^fgjj
bouwerijtje nog een
paar koetjes
bezaten. Toenter
tijd was nog
niemand in het
bezit van een
melktank. De melk
werd bij de boer in
de bus gedaan
en 's morgens en
's avonds door de
melkrijder opge
haald. Toen deden
dat Anne Schenk
met paard en kar
en Piet Raatgers met de kettenkar.
in die tijd was naast Hein Zomerdijk ook Jan Bes
kaasmaker. Jan Impink zat in het laboratorium, deed
daar onderzoeken en nam de melkmonsters van de
boeren onder de loep. Later werd hij melkboer. Het
geld dat de boeren voor één bus melk uitbetaald
kregen, was zegge en schrijve één gulden. Het geld
ging niet, zoals nu over de bank, maar werd aan huis
uitbetaald. Zo al met al was het niet meer zelf kazen
toch een hele verandering voor de boer en voor de
boerin. De kaasfabriék deed dat nu. Hoe ging dat
De bussen met meik werden door de melkrijder naar
de fabriek gebracht. Daar werd de melk in een grote
tobbe gegoten en afgeroomd. Van de room werd
roomboter gemaakt en wat overbleef was de karne
melk. De rest van de melk werd met een bepaalde
hoeveelheid heet water op ongeveer dertig graden
gebracht. Daar werd dan stremsel (een substantie uit
de maag van een kalf) aan toege
voegd. De melk werd dan steeds
geroerd en begon dan heel lang
zaam vlokkerig te worden. Het
moest wel steeds in beweging
blijven. Er waren daarvoor nog
geen machines en dus moest
alles met de hand gebeu
ren. Men gebruikte daarbij
een deurhaler (doorhaier)
die er ongeveer zo ufeag
als op dé tekening hier
naast. Tijdens het héerï en
weer halen van de deur
haler werd het een lekkere dikke massa die
men een half uurtje liet rijpen. Ondertussen
gingen de kaasmakers effe een koppie doen.
De dikke brij werd wrongel genoemd. Daarna
werd de waai afgegoten en de wrongel in
gelijke blokken gesneden. De kaaskoppen
stonden inmiddels klaar. Voordat de wrongel in
de kaaskoppen ging/gebruikte men doek, het
zogenaamde kaasdoek. Het doek was eerst in
de was gelegd. Op het doek in de kaaskop
werd de wrongel gedaan en vervolgens deed
men het deksel erop. Het deksel noemde men
de volger.
De kaaskop werd onder de pers gezet onder een
behoorlijke druk. Ik zou niet weten hoelang de kaas
onder de pers moest staan maar na verloop van tijd
werden de overtollige randjes weggesneden en konden
de kazen in de pekelbak, zodat het zout er goed in
kon trekken. Na deze behandeling werden de kazen op
de plank gelegd om te drogen en te rijpen. Om de paar
dagen moesten de kazen worden gekeerd. Jonge kaas
moest zeven weken rusten en oude kaas soms wel
een jaar. Zo ziet u dat kaasmaken een heel intensief
werk was. Er moest veel met de hand gebeuren. Hein
Zomerdijk werd dan ook vaak bijgestaan door zijn
vrouw. Ondanks haar drukke grote gezin hielp zij haar
man nog vaak bij het kaasmaken. Zoon Henk, toen
nog kleine Henkie, stond dan in de box in de fabriek.
In 1940 kwam er verandering in deze situatie. Men
begon toen al met schaalvergroting, net als op de dag
van heden. Alle kleine bouwertjes en boertjes stopten
met hun bedrijfje en er bleven alleen nog grote bedrij
ven over. Als gevolg hiervan gingen vele kleine kaas
fabriekjes dicht en sloot ook de kaasfabriék "Niet
Gedacht" op de hoek van de Zwarteweg haar deuren,
omdat het kaasmaken niet meer rendabel was. De
melk van de boeren ging voortaan naar Lutjewinkel.
De fabriek werd verkocht aan IJf Groot. Jaren later
begon zijn zoon Nico er een bakkerij. In 1990 werd
deze bakkerszaak overgenomen door bakkerij
Beemsterboer. Aan de Zwarteweg staat nu een fraaie
bakkerswinkel met daarachter een ruim magazijn. Aan
de kant van de Rijdersstraat werd een mooie woon
ruimte gemaakt. En wie woont daar nu?
Nico Zomerdijk met zijn gezin, een kleinzoon van Hein
Zomerdijk, de kaasmaker.
a
In vroeger jaren een vertrouwd gezicht op het platteland;
melkbussen aan de weg.
Aan de Zwarteweg staat nu een fraaie bakkerswinkel. Aan de
kant van de Rijdersstraat werd een mooie woonruimte gemaakt.