Poepen
Om u direct maar uit de droom te helpen: deze
historie gaat niet over stront of over het poepen,
maar over „de poepen".
In de zestiende eeuw werden in een bepaald gebied
van Duitsland mensen die onbeschaamd en grof
waren, uitgemaakt voor hannes, knoet, pikmaaier,
spekvreter of poep. Deze poepen kwamen in het
vroege voorjaar naar Holland om te werken in de
hooibouw. Zij kwamen vooral om het gras te maaien.
Dit ging dan per bunder ofwel per hectare. Het was
zeer zwaar werk. Van zonsopgang tot zonsondergang
werkten zij met de zeis, want maaimachines beston
den toen nog niet. Ook mensen uit Drente en Overijs
sel kwamen hier in het zomerseizoen te werk en deze
lieden werden voor het gemak ook maar „poepen"
genoemd.
De woorden „poepenzak of lappiespoep" stammen hier
ook vanaf. Poepenzakken of lappiespoepen waren
lakenkoopmannen die op het platteland de dorpen en
de afgelegen boerderijen bezochten om hun waren te
koop aan te bieden. Tot voor kort werden manufac
turers poepenzakken genoemd. In de Moerbeek heet
de verbindingsweg met Hogebieren de Poepskade en
de brug aldaar Poepsbrug.
Poepenbier is ook nog uit die tijd. Dit bier werd tijdens
het maaien gedronken. Vooral met warm weer werden
de kelen gesmeerd met dit alcoholvrije nat. Er werd
heel wat gezweten tijdens dit zware werk, dus werd er
ook veel gedronken. Voor de liefhebber van een
poepenbiertje volgt hier het recept. Men vult het blauwe
drinkkruikje van email met negen delen bakwater.
Indien het schoon is, mag het ook slootwater zijn. Dan
één deel azijn erbij doen en het dan op smaak maken
met bietenstroop.
De lakenkoopman die we poepenzak noemden, trof al
heel vroeg in het voorjaar zijn voorbereidingen om naar
Holland af te reizen. Samen met andere bevriende
kooplui werd dan de reis ondernomen. Zij deden dat
grotendeels per diligence. De Zuiderzee, die nu
IJsselmeer heet, werd met een schip overgestoken.
Ook werden er vele kilometers te voet afgelegd. Deze
mensen waren zo de hele zomer langs de weg om de
vaste klanten te bezoeken en nieuwe te verwerven om
zo ieders rayon uit te breiden. Zij bezochten niet alleen
Noord-Holland, maar deden ook andere provincies aan.
Het is vaak voorgekomen dat een poepenzak verkering
kreeg met een boerendochter of met een dienstmeid
op de boerderij en daar ook mee huwde. Sommige
winkelbedrijven, zoals
Vroom en Dreesman en
C. en A. Brenninkmeijer,
werden door deze
poepenzakken opgezet.
Zo begon dan hier in 't
Veld de geschiedenis van
een poepenzak welke op
een nare, trieste wijze
eindigde in Zijdewind.
De sneeuwklokjes en de
winterakonieten bloeiden
en het speenkruid met zijn helgele glans liet zich ook
als voorjaarsbode aan de slootkant zien, waar het
heerlijk warm was door de eerste zonnewarmte.
Huismoeders kregen de kriebels in het lijf en jeuk aan
de handen om aan de schoonmaak te beginnen. De
koeien werden ook al onrustig op de stal als de zon
door de stalraampjes scheen. In de bomen zongen de
vogels in de vroege morgen hun hoogste lied. Mens en
dier begonnen weer op te leven na de lange winterda
gen die dan wel weer hun bekoring hadden, maar toch
was het voorjaar altijd weer een feest. Al zeer vroeg
was de postbode aan de loop met een gevulde posttas
over de schouder. Hij bezorgde zo hier en daar een
brief of een kaart met goed of slecht nieuws en liet
deze in de brievenbus glijden of op een vloermat van
vele woningen of boerderijen vallen.
Zo gebeurde dit in maart van het jaar 1828. Een
postbode bezorgde een brief bij de pastorie van de St.
Martinusparochie in 't Veld. Deze brief was geschreven
door lakenkoopman Bernardus Jaspers uit Duitsland.
In dit schrijven werd de plaatselijke herder met veel
pluimstrijkerij vriendelijk verzocht om vanaf de kansel
zijn beminde parochianen mede te delen dat Herr
Jaspers, de lakenkoopman uit Mettingen, één dezer
dagen zijn trouwe klanten zou komen bezoeken met
de beste en de nieuwste stoffen. Ook in de woning
nummer 94 aan de Rijdersweg werd een brief van
dezelfde afzender bezorgd. Hier woonde Mietje Nijsen.
Zij had er een winkeltje in potten en pannen. Als zeer
kleine neringdoende kon de alleenstaande Mietje niet
leven van haar winkeltje want men stond voor potten en
pannen niet in de rij. Later heeft Johan Prinz een
manufacturenwinkel in datzelfde pand gevestigd.
Gelukkig was Mietje tevens huishoudster in de pasto
rie waar ze eerst pastoor Joannes Claassen en later
pastoor Petrus van der Salm verwende met haar
kookkunst die niet te evenaren was.
Zeer verrast opende Mietje de brief, waarin Bernard
zeer uitgebreid en vriendelijk net als in voorgaande
jaren vroeg om onderdak en wat ruimte voor zijn
handelswaar. Zij was zeer ingenomen met dit verzoek
want het was voor haar een mooie aanvulling van haar
geringe inkomen. In die tijd bestond immers nog geen