Tastbare archeologie aan het Oude Dijkje Over het algemeen neemt aardewerk in het archeologisch onderzoek een niet onbelangrijke plaats in. Dit is mede te danken aan het feit dat het aardewerk, hetzij in scherven, hetzij geheel of gedeeltelijk compleet, in de loop der eeuwen niet alleen een onvergankelijk materiaal blijkt te zijn maar het vertelt ons ook welk aardewerk men toen in het dagelijks leven gebruikte. Bedenk eens wat we vandaag de dag al niet aan aardewerk in huis hebben, borden, schalen, kopjes, enz. Zo kunnen we aan de hand van glas en aardewerk teruggaan in de tijd. Weliswaar is dit een materie waar vele uren zo niet jaren studie in gaan zitten en om die reden ook teveel omvattend is om binnen dit artikel er te uitgebreid op in te gaan. Toch is het leuk om even een tip van de sluier op te lichten. De eerste producten van glas komen we tegen in de Romeinse tijd. Een techniek die in de vroege middeleeuwen (450-1000) overigens totaal verloren is gegaan. Het duurde dan ook tot in de late middeleeuwen (1000-1500) voor men het glas maken weer onder de knie had. Aardewerk daarentegen voert ons verder terug in de tijd tot begin 5000 v.chr. De tijd dat er hier in West-Friesland behoefte ontstond bij het jagersvolk om zich te settelen op een vaste plek. Door akkerbouw en het houden van wat vee kwam de vraag naar kookgerei voor het koken boven een vuurtje in de hut en het kunnen bewaren van allerlei stoffen in kannen en kruiken. Ik denk hierbij aan honing, oliën e.d. Opgravingen in Zandwerven, Oostwoud en Hoogkarspel van de zogenaamde bekercultuur tonen ons aardewerk uit de periode 2100-1800 v.chr.; het begin van de bronstijd dus. Het „vaatwerk" uit deze periode is over het algemeen slecht van kwaliteit, door gebrek aan kundigheid zoals bijvoorbeeld het bereiken van de juiste temperatuur bij het bakken. De resultaten zijn dikwandige baksels die een primitieve pottenbakkers methode laten zien. De eerste versieringen op aardewerk zien we in de vroege ijzertijd evenals het gebruik van fijn steengruis als mageringsmiddel. Mageringsmiddel voegt men toe aan de klei om spanningen in het materiaal te kunnen opvangen die tijdens het drogen en bakken ontstaan. Het is dan ook het gebruik van een mageringsmiddel, de kleur van het eindproduct en de manier van produceren dat men het vroege aardewerk kan dateren en zo een tijdsperiode kan verbinden aan gevonden scherven. Dat er al vroeg gehandeld werd met aardewerk blijkt uit enkele vondsten in Schagen gedaan, voordat plan Muggenburg uit de grond gestampt werd. Het import aardewerk wat met de Romeinen meekwam uit de zogeheten productiecentra was aanzienlijk beter van kwaliteit doordat zij al in die tijd op grote schaal gebruikmaakten van de draaischijf en pottenbakkers oven, terwijl de bevolking alhier zijn keramiek altijd nog handmatig fabriceerde om het vervolgens in een vuurtje te smoren. Wel zien we in deze periode dat er meer aandacht gegeven wordt aan het eindproduct door middel van versieringen en dergelijke. De opgravingen in Schagen gaven dan ook niet alleen de gewone dagelijkse potten, kruiken en amforen te zien maar ook luxe geverniste en het „terra sigillata" het Romeinse luxe aardewerk bij uitstek. Bij bestudering van dit materiaal blijkt het praktisch allemaal vervaardigd te zijn in de streken langs de Rijn, in plaatsen zoals Trier en Rheinzabern. Dit wijst erop dat er Romeinse potters in deze streken gesetteld waren. Het assortiment Romeins aardewerk is echter zo groot dat het ondoenlijk is om hier binnen dit bestek dieper op in te gaan. Na de Romeinse periode ontstaat er hier in West-Friesland een bewoningsvacuüm, de zogeheten Merovingische tijd. Hierin is ook het aardewerk wat minder qua kwaliteitsontwikkeling, of staat zelfs stil. De opgravingen op de Blockhuisen (bewoning +800-1100), gaven in de Karolingische tijd toch ook nog de nodige aardewerkrestanten te zien, waaronder het zogeheten Pingsdorf-import, geken merkt door zijn zandachtige oppervlak met vaak een beschildering in donkerrood of bruin. Tijdens de late middeleeuwen (1000-1500) komt er een heuse vloed van importaardewerk deze kant op uit de streken rond Andenne-Rijn en Siegburg maar ook uit Zuid-Limburg. De fabricage van het zogenoemde "nieuwe steengoed" vanuit Duitsland, dat een keihard en waterdicht baksel betrof, betekende het einde voor onze eigen Limburgse rode potters. Langerwehe, Raeren en Sieburg worden de belangrijkste potterscentra met een kwalitatief hoogstaand product, vaak grijs van scherfkleur. „Pinsdorf -aardewerk uit de elfde en twaalfde eeuw. De kleuren van de baksels wisselen van bijna wit, tot geel en (groen)grijs. Kenmerkend is echter het zandigaanvoelende oppervlak en de meestal aanwezige donkerrode of bruine beschildering. De kleine kook- potjes 1, 2 en 3 zijn gevonden in Schagen, de grote potten op standring zijn de typische voortbrengselen van de ovens in Nieuwenhagen (Limburg).

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

't Is mooi weest - 't Veld, Zijdewind | 2001 | | pagina 23