-25- bleven gehandhaafd, pakte Kolhorn de turfstad Blokzijl op dezelfde wijze terug. M et goedvinden van de Edele Heere van Sch agen ging het Kolhorner schippersgilde voortaan ook dertig stuivers van Blokzijlschippers innen als ze met een lading turf in het scheepshok lagen. Tenslotte werd in de keur van het schippersgilde vermeld dat voortaan alle keuren in het schoolhuijs op Colhorn zouden hangen. Als er nieuwe keuren werden uitgevaardigd zou dit voorafgegaan worden door klokgeslag, een mondelinge afkondiging en een publicatie aan de wand van het Wa gthuijs op de Dijk, zoals het ook was gebeurd op de eerste maart 1634. De Schippersgilderekeningen van zowel ontvangst en uitgaven, werden in de achttiende eeuw ter goedkeuring overgelegd aan schout en schepenen van Barsingerhorn. In de rekening over 1768 werden havengelden van 63 wijt- of ligterschepen verantwoord. Onder de ligterschepen werden ook tjalken en koffen gerekend. Verder was er in 1768 voor vijf Drij vers en twee Rechtstevens havengeld ontvangen. Ook de Kolhorner bevolking moest bijdragen aan het havenonderhoud. Het dorp telde toen 155 gezinnen. Per gezin werd voor drie stuivers bijgedragen aan het havenonderhoud. Van elke Kolhorner schipper, die met zijn schip uit de haven vertrok, moest paalgeld geïnd worden. In 1768 werd er voor 111 reizen paalgeld betaald. Het paalgeld, ontvangen van de Buijtenschippers was te verwaarlozen, dat was maar voor acht reizen geweest. Uit een bewaard gebleven loslijst van 1765 blijkt dat de los- en laadplaatsen in de Kolhorner haven genummerd waren. Augustus 1765 lost Jei je Okkes op nummer 72 en Boods tjalk loste op nummer 64. De tjalk van Bood werd gelost door zeventien sjouwers of misschien wel turftonsters, maar dat is raden, want de lading wordt niet vermeld. Ze ontvingen twee gulden per persoon. Op 30 augustus meerde Piet Kok zijn schip op nummer 64 af en Bood loste zijn tjalk langs het grote hoofd, genummerd met 69. Op tien september 1765 loste Jeije Okkes zijn schip weer in de Kolhorner haven, maar nu op nummer 31. Er waren in de haven ook nog enkele steigers beschikbaar voor het lossen en laden van de schepen. Ongevallen in de haven bleven niet uit: Jan Aldertsz Bregman ontving in 1770 voor zijn werkzaamheden aan het gezonken en weer uit de bagger gehaalde schip van Jeije Okkes 51 gulden. Enkele decennia later werden er behoorlijke onkosten gemaakt om alles in en rond de Kolhorner haven weer in orde te krijgen. Herstellingen aan het sluyze wachthuis konden niet langer wachten. Door langdurige schuring van aangemeerde schepen moest er ook een dukdalf bij het scheepshok vernieuwd worden. En aan de oude overtoom, de grote steiger en de koepost, die beide werden gebruikt bij het lossen en laden van schepen, waren herstellingen nodig. Scheepshok De haven en het in zee liggende havenhoofd, werden in de 17e en 18e eeuw meestal het scheepshok genoemd. Voor de steil uit zee oprijzende zeedijk lag een goeie honderd meter in zee een losse wierdijk, op een schilderij van Cornelis Bok lijkt deze losse wierdijk wel een langwerpig eilandje aan beide zijden beschermd door een palenrij. De Kolhorner schepen lagen achter dit eilandje goed beschermd tegen de noordwestenwinden en de krachtige golfslag. istorisch Niedorp, informatie blad 2019 nr. 1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2019 | | pagina 25