-24-
(haven), ende zai aitoos de Eerst voor de Laatst aankomende gaan ende vermogen te
gaan ieggen aan de Dijk op de pl aats daar een ledig schip vandaan gehaalt en
weggeseijlt is. Degene die zich niet aan dit gildeartikel hield, was tien Heerenponden
kwijt.
Het volgende artikel uit het keurboek handelt over het vervoer van goederen vanaf
Kolhorn naar andere havens. Zonder aan het gildebestuur bekend te maken wat voor
goederen en naar welke haven de schipper zijn lading vervoerde, mocht hij niet
uitvaren. De schippers werden gehouden aan het besluit dat als er een vracht voor een
bepaalde prijs werd aangeboden, dit eerst aan alle gildebroeders (schippers) bekend
gemaakt moest worden ende haarluijden daar van Lootinge ende ZVerpinge te
presenteeren. Bij overtreding werd de vracht verbeurd verklaard en moest de schipper
zes gulden boete betalen, waarvan een derde naar de armen ging, een derde was voor
het gilde en een derde part voor de officier die de executie zou doen.
Mocht een koper of bevrachter een Kolhorner schip willen huren, alle geregistreerde
schepen bij het gilde waren daartoe bekwaam, dan mochten alle gildebroeders mede
om deselve vragt looten. Mocht een ingeloot schip toch niet geschikt zijn om de
goederen van de bevrachter te vervoeren, wat aan het oordeel en discretie van de
officier, Deeken en de gildebroeders zou zijn, dan zou het schip afgezegd worden van
haar vracht. Mocht de bevrachter of koopman aanwezig zijn, dan mocht hij uit de
andere beschikbare Kolhorner schepen tot gerijff ende genoegen een schip uitzoeken
zonder tegenstribbelen van iemand op dezelfde boete als voorgaande artikelen.
Bakengeld
Gildebroeders (schippers) mochten geen vracht aannemen, niet aan de loting
deelnemen als ze reeds een geladen schip hadden. Nee, ze behoorden een leeg schip
beschikbaar te hebben omme alsoo datelijk den bevragter ende koopman ten dienste te
mogen staenMocht je als Kolhorner schipper geen lid van het gilde zijn, dan kon je
het wel schudden, want in je thuishaven mocht je geen vrachten meer aannemen. Als
er schepen van buijtenpoorters in het scheepshok van Kolhorn afmeerden, dan moest
er havengeld betaald worden en mochten er schippers in Kolhorn in de winterlage
willen liggen dan waren dertig stuivers de overwinteringskosten. Ook moesten alle van
buiten inkomende schepen bijdragen in het Bakengeld. Bij de eerste binnenkomst
meteen zes stuivers voor een heel jaar. Galjooten betaalden drie stuivers.
Voor vervoer van levende have zoals koeien, schapen, varkens en paarden werd in
Kolhorn het zogenaamde Postgeld betaald: voor een paard twee stuivers, een koe een
stuiver (kalveren half geld) en voor elk schaap of varken vier penningen.
Het kwam wel voor dat Kolhorner schippers met de gildebrief aan boord in vreemde
havens toch lastgeld of enige imposten moesten betalen. Weer terug in de thuishaven
Kolhorn werd dat aan het gildebestuur gemeld en mocht er eens een schip uit een
havenplaats waar de Kolhorners moesten dokken, het Kolhorner scheepshok willen
aandoen, ja dan moest de beurs wel getrokken worden. De keur van het schippersgilde
uit 1667 geeft een aparte vermelding voor de turfschepen uit Blokzijl. In Blokzijl eiste
de overheid van vreemde schippers, dus ook die uit Kolhorn, als ze bijvoorbeeld turf
kwamen laden, dertig stuivers aan havengelden. Zolang die dertig stuivers in Blokzijl
isto risch N iedorp, informatie
blad 2019 nr. 1