-23- Elke herfst vertrok er van Kolhorn een afvaardiging van het Schippersgilde naar Schagen, met in een grote hoendermand vier lekker vetgemeste gesneden hanen, zogenaamde kapoenen. Theodora en Aelbrecht namen de kapoenen maar wat graag in ontvangst. Op nieuwjaarsdag moest het Schippersgilde wederom in gelid op Schagen af, nu met een paar manden verse zeevis en het waren echt geen gepen, die in de manden lagen. Nee, ongetwijfeld werd er een mand paling meegezeuld en verder schelvis, kabeljauw en misschien een enkel steurtje. Elk Kolhorner gezin had jaarlijks de verplichting het Schippersgilde drie stuivers te doneren om zo in de vrijwel immer hoge onderhoudskosten van de haven iets bij te dragen. Tot einde achttiende eeuw bleef het Kolhorner Schippersgilde goed functioneren, maar op last van onze Franse bezetters moesten de gilden in 1798 worden opgeheven. De keuren en rekeningen van het Schippersgilde In de lijst van aangeslagenen (het kohier) van de personele quotisatie (naar verhouding verdeeld aandeel, bijvoorbeeld in belastingen) over 1742 worden voor domicilie- houdende schepen in de Kolhorner haven de volgende aantallen genoemd: 26 ligters, zowel wijt- als smalschepen, 27 koffen, 7 tjalken en 1 kaagschip, dus ruim zestig grote schepen. Vergeleken met de overslag, het stuk- en bulkvervoer van de ligterschippers, was de visserij vanuit Kolhorn nog marginaal. Het belastingkohier over 1742 vermeldt uit Kolhorn vier kwakken en drie visjagers. Visjagers visten niet zelf met hun schepen, ze voeren naar de vissers op zee en probeerden voor een voordelig prijsje hun bunnen vol te krijgen en brachten hun lading dan zo snel mogelijk aan wal, waar de visventers ongeduldig stonden te wachten om het verse zeebanket verder uit te venten. Een visjager was eigenlijk een tussenstation, het waren echte handelaren, ze kochten op zee en verkochten weer zo snel mogelijk de aan bederf onderhevige vis aan de wal. Keuren gemaakt bij Schout, Deecken ende Gilde Broeders in t gemeen op ten zevenden julij 1624' zo luidt de aanhef van de geboden en verboden, betrekking hebbend op de Kolhorner haven en de leden van het plaatselijke Schippersgilde. Ten eerste werd de bescherming van de drie aanwezige (spui)sluizen, eigendom van de Schager en Niedorper Kogge, in de zeedijk, vastgelegd. Niemand mocht in de haven met schepen of schuiten voor de uitloop van de sluizen afmeren als de deuren geopend waren en daardoor het binnenwater zeewaarts is lopende, evenmin mocht er dan geankerd worden in het Kolhorner Diep ende in de principaele stroom. Schepen in overtreding mochten op tien Heerenponden boete rekenen. Schippers die met hun geladen schepen de Kolhorner haven aandeden en hun lading aan de wierdijk wilden lossen, waren gehouden om met hun schepen aan te leggen vanaf de oostersluis tot aan de middelsluis en vandaar tot aan de westersluis, malkander alzoo op te zijd inschikkende en schevielende ende de plaatsen aldaar langs heen vervult zijnde, soo zullen de volgende aancomende schepen moeten leggen in de haven buijten de afloop van het binnenwater, dat door de sluizen zeewaarts is lopende. De schippers mochten hun schip dus niet afmeren met stuur- of bakboordzijde tegen de wierdijk. Nee, met steven of kont tegen de dijk moest afgemeerd worden. Als de haven propvol lag, dan moesten de laatst aankomende schippers buiten de haven in het Diep voor anker blijven liggen tot er weer een plaats vrij kwam in het scheepshok istorisch Niedorp, informatie blad 2019 nr. 1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 2019 | | pagina 23